Jaargang 63 Nummer 1

Pokrof 2 1 Oecumenische praktijk Een open en ongedwongen gesprek over Kerk en dogma lag destijds niet voor de hand, want zowat alle kerken koesterden een gewapend betonnen geloof in beide. Zelf zag metropoliet Sjeptitski alleen het pausschap als een serieus geschilpunt tussen Orthodoxie en Catholica. Voor de rest stelde hij vast dat “het huidige onderscheid niet groot is en er geen principieel verschil bestaat.” Ongetwijfeld daarom meen- de Taras Dzjoebanski dat Sjeptitski’s positieve waardering voor de Orthodoxie dicht bij het Tweede Vaticaans concilie stond. Met het begrip zusterkerk werd in november 1964 de familiaire nabijheid en affectie tussen Ortho- doxie en Rooms-katholieke Kerk gekenschetst en de metropoliet zou daar probleemloos mee hebben ingestemd, meende Dzjoebanski. Ook de praktijk die de Oekraïense grieks- katholieke kerkleider nastreefde, oogt modern voor zijn tijd. Dzjoebanski putte in zijn presen- tatie uit enkele teksten van metropoliet Sjeptitski, die over de ‘oecumenische methode’ gaan. Twee zijn in het Nederlands vertaald als De rol van de westerlingen in het apostolaat van de hereniging (1923) en Twee mentaliteiten: de psychologie van de hereniging (1929). In die eerste tekst onderzocht de metropoliet hoe hereniging wel en niet plaats moest vinden. Essentieel was het scheppen van de juiste sfeer. Die werd niet op de eerste plaats bevor- derd door een streven naar individuele bekering, die enkel verdeeldheid en vijandschap zou zaaien onder de orthodoxen zelf en daaromniet beklijf- de. Een goede atmosfeer werd evenmin gediend door de zwakheden van de Orthodoxie groot uit te tekenen en daar een katholiek alternatief tegen- over te plaatsen. En evenmin door de kerken die zich herenigden met Rome als onvolmaakte, tweederangs-katho- lieken te behandelen, iets wat de Oe- kraïense grieks-katholieke Kerk zelf had moeten ervaren. Toenadering was meer gediend met “het scheppen van een voor de hereni- ging gunstig klimaat in de christelijke gedachtenwereld” door “elkaar weder- zijds te leren kennen en te begrijpen, en daarna, voor zover dit mogelijk is, samen te werken in de strijd tegen de anti-christelijke elementen.” In Twee mentaliteiten bepleitte metropoliet Sjeptitski een vergelijkbaar standpunt: “Het Oosten verschilt...van het Westen niet zozeer in de leerstukken, als wel vooral door de wijze waarop het deze opvat.” Toch leek hij nu stren- ger dan voorheen. Een in de tekst van 1923 afwezig twiststuk, namelijk het eerste Maria- dogma, zou vanuit orthodox zicht inpasbaar zijn als de Orthodoxe Kerken maar wilden gelo- ven dat de katholieke leer zonder onderbreking en waarachtig was overgedragen. Wie trouwens Sjeptitski’s omgang met de Joden vergelijkt met de manier waarop hij de Orthodoxe Kerken benaderde, ziet interessan- te overeenkomsten. Beide groepen behoefden morele en theologische verbetering, maar van dwang kon geen sprake zijn en goede sfeer en wederzijdse kennisname stonden voorop. Terwijl bekering van de Joden tot hun morele verheffing zou leiden, lag dit met de Orthodoxie evident anders. Erflater? Toen metropoliet Andrei Sjeptitski zich in Twee mentaliteiten afvroeg of “we aan het begin staan of reeds aan het einde van de terugkeerperiode

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=