Jaargang 62 Nummer 2

Pokrof 1 3 verbeelden van het verrijzenismysterie door middel van de – voor ons vaak vreemde – ‘mythe’ van Jezus’ ’Nederdaling ter Helle’. Christus daalt af in de onderwereld, het doden- rijk – om hen die er huizen in de greep van de Dood, daar- uit te bevrijden. Hoewel deze schildering geen icoon is in de engere zin van het woord, stilistisch en canoniek, is de maker ervan, de Bulgaarse schilderes Julia Stankova, trouw gebleven aan dit blinde tasten aan de randen van het Verrijzenis- geheimenis. In de geest van de Orthodoxe icoonkunst, in de geest ook van het Evange- lie zelf. Het Lege Graf verwijst in de Evangeliën zelf al; wijst af - wég van de dood; hier is niets te zoeken, «Hij is niet hier…» (Mk 16: 6); wijst af naar Leven, ontmoeting. «… Hij gaat jullie voor naar Galilea; daar zullen jullie Hem zien…» (Mk 16: 7). Maar denken we ook aan de twee Emmausgangers, aan de apostel Thomas de Apos- tel en last but not least aan, in het Vierde Evangelie (Joh 20:1-18), die sublieme ont- moeting – liefdesontmoeting – van Maria van Magdala en de tuinman (dacht ze). “Marjam!” “Rabboeni!” Door de leegte van het Graf heen, die uitsparing in de werkelijkheid, het ‘niets’ dat dood heet, kijken we als door een luik naar Ontmoeting 1 . Wij die toeschouwen, weten eigenlijk niet eens waar we zelf staan: binnen staand (getuige de zweet- doek op de grond), met de blik naar buiten gericht? Of: buiten vóór het Graf en naar bin- nen kijkend, door de dood heen? Maar net als op iconen kan ook hier een binnengebeuren buiten zijn afgebeeld. In elk geval: het is niet de dood waar ons uitzicht op wordt geboden. We zien Maria Magdalena. Ze wordt daar knie- lend afgebeeld, zoals op de Byzantijnse iconen steeds de gewoonte is. Ze draagt een blauwe sluier. Is ze te herkennen als een van de drie vrouwen in het tableau op de voorgrond, links, op weg naar het Graf? En is de sluier van Maria van Magdala een rehabilitatie van haar die té vaak als vrouw van discutabele reputatie is afgeschilderd (zij het in het Oosten beduidend minder dan in het Westen)? Want hoe vaak staat ze niet met haar losse ‘wilde’ haren bloot- hoofds op iconen afgebeeld, misschien ook wel omdat Maria Magdalena verwisseld is met de onbekende zondares die Jezus voeten met haar haren afdroogde (Luk 7: 37-38)? De engel rechts in de scène op de voorgrond is de ‘man gekleed in wit’ uit het Marcusevangelie (16: 5). Witte kleren, kleur van het komende Godsrijk. De jongeman uit het Verrijzenisevan- gelie is altijd uitgelegd als engel, angelos , bood- schapper. Pas vanaf de 4 e eeuw zijn engelen in de christelijke kunst met vleugels bekleed, maar dan kunnen ze niet meer zonder. Julia Stankova staat helemaal in die traditie en heeft überhaupt iets met engelen (zie twee artikelen over haar kunst in Pokrof 2015-1). Met haar nieuw-oude ‘weergave’ van wat niet is weer te geven, weet ze iets over te brengen van waar Verrijzenis over gaat: de Heer leeft. Hij ontmoet Maria Magdalena. Hij ontmoet ons. De afbeelding vertelt het ons woordeloos. ‘Wie oren heeft, hore!’ Dat klinkt ‘vroom’. Ik fluister mij, hardhoren- de, die woorden in. Julia Stankova schildert dan wel geen iconen in Byzantijns-stylistische en Orthodox-canonieke zin, deze schildering van haar doet wat een icoon doet: luik naar Ontmoeting zijn. Het luik stáát hier al open. We hoeven alleen te kijken… Julia Stankova’s schildering is tevens de voortdurende herinne- ring om te blijven kijken. Wie ogen heeft, kijke! Leo van Leijsen 1 Rowan Williams, Preken voor Pasen , 2013, p 99 zegt, met een beeld van de Engelse r.k. schrijver Ronald Knox (20 e eeuw), in woorden mutatis mutandis hetzelfde als Julia Stankova doet op visuele wijze: dat Petrus, Johannes en Maria Magdalena er op Paasmorgen getuige van zijn dat van Godswege de muur in een raam ver- andert.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=