Jaargang 57 Nummer 4

1 2 Pokrof Dansende David (deels beschadigd), terracotta, Rome ± 1660. De dansende David Dansende David, wij zijn samen! Ik kringel omhoog als een duif, en de takken en de tijdingen Springen vanzelf in mijn bek. Geen steen – een vogeltje in overgave, Hij immers is de Schepper, de God van de vermetelheid. Ga je te buiten, armen! Hoofd, Vlieg van de rechter- naar de linkerhandpalm, Tot zout kookten alle woorden, In Tronen veranderden alle woorden, En het vuur rot als een slang. Knetter, haren! Rinkel, botten! Werp mij in het vuur als een spaander voor God Daar is de spiegel – een gladgeslepen oceaan – Levende en uitgedoofde ogen, Hoewel U daar niet zichtbaar bent, Hangt U erin als een traan. O Heer, sta me toe Uw pijn te verzachten. Wij hebben geen pijn, Wij kennen geen kwellingen, En de aarde, de bergen, de golven Noemen wij als voorheen – paradijs. O Heer sta me toe Uw pijn te verzachten. Kriebelend bloed, lachende botten, Werp mij naar de troon van de Heer. Jelena Sjvarts (vert. D. Bruinsma)

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=