Jaargang 54 Nummer 5

Pokrof 1 4 spotisch bewind, is vrij vaak gevoerd, maar laten we hier liggen. Hetmonnikenideaal Iosif, op twintigjarige leeftijd monnik geworden, volgde zijn abt in 1477 op. Maar de praktijk van het monnikenideaal stelde hem teleur. Hij reisde van het ene klooster naar het andere, en zag ten- slotte geen andere oplossing dan zelf een nieuw klooster te stichten in de buurt van Voloko- lamsk. Daar probeerde hij de oude regels weer te herstellen, wat volgens hem heel eenvoudig was, omdat die regels al vanouds door de Vaders wa- ren opgesteld en algemeen bekend waren. Een zeer traditionele opvatting van de kloosterregels was het gevolg. Instructie voor de iconenschilder Volotskij’s Bericht aan de iconenschilder maakt deel uit van een elfdelig traktaat, waarin hij de judaïserende ketterij van de tegenbeweging aan- valt. Mogelijk schreef hij het stuk op verzoek van zijn tijdgenoot, de meester Dionysios, ter in- structie van diens leerlingen. Het was ook een tijd dat het traditionele icoonschilderen werd bedreigd door verval. De artistieke vorm werd steeds belangrijker, ten koste van de geestelijke inhoud. Het Bericht vormt daarmee een wenk, maar ook eenwaarschuwing. Iosif Volotskij staat misschien minder tegenover Nil Sorskij dan meestal wordt voorgesteld. In zijn opmerkingen over onder meer Rubjlov, zien we sporen van de hesychastische theologie. Hij waardeert bij Rubljov zijn zin voor ascese; zo- doende ontvangt hij de goddelijke genade en wordt hij verheven tot het goddelijke, ongescha- pen licht en de beelden van Christus, de Moeder Gods en de Heiligen, die hij met materiële mid- delenweergeeft. Idolen en iconen In het eerste deel van het traktaat verzet Volots- kij zich tegen de ketterse beweringen dat het niet passend zou zijn ommet handen gemaakte voor- werpen te vereren. Onverstand, oordeelt de traktaatschrijver. Want heilzame voorwerpen, zoals kruisen, heilige vaten en iconen zou je dan ook niet mogen vereren. We moeten, gaat hij verder, allereerst onder- scheid maken tussen een afgodsbeeld en een icoon. Het afgodsbeeld is een duivels bedenksel, onzuiver en onwaarachtig – de icoon is heilig en eerbiedwaardig. Wij vereren de materiële din- gen waar de genade van God in is gevaren. Din- gen kunnen tot redding dienen – denk aan de ark van Noach. In het Oude Testament (‘Oude Wet’, zegt Iosif) zie je veel voorbeelden hiervan: het al- taar van Mozes, de tempel van Salomon, de ark van het Verbond, de staf van Aäron. God beval de mensen dingen te maken tot zijn eer en die te vereren. Hoe zou dit dan niet gelden voor het Nieuwe Testament (in Iosifs woorden: ‘Nieuwe Genades’)? De opdracht tot afbeelding In het vervolg van het traktaat gaat Volotskij over op de theologie van de iconenverering. In de loop van zijn betoog geeft de schrijver een korte samenvatting van de leer van de Menswor- ding en het Heilswerk. Om de mens, gemaakt naar Zijn beeld en gelijkenis, te redden, heeft God zijn Zoon gezonden. Wij maken afbeeldin- gen, opdat zijn daden niet in vergetelheid zouden raken. De afbeelding brengt de vroegere aanblik weer in herinnering. Niet met onze menselijke ogen, maar met geestelijke ogen zien wij de af- beelding. Zoals zijn vlees kwetsbaar was, tot de opstan- ding, zo is dat ook met de icoon, gemaakt van vergankelijk materiaal. God gaf de mensen op- dracht dingen tot zijn eer te maken. Zo gaven ook de apostelen aan Lucas de opdracht om de Nil Sorskij (1433-15108), hesychast die wilde dat de kerk weer terugkeerde naar ascese en mystiek.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=