Jaargang 54 Nummer 3

POKROF 2 De Kerk wilde soldaten alleen dopen als ze beloofden af te zien van oorlogshandelingen of dode- lijk geweld. Dat was een moeilij- ke, maar niet onmogelijke voor- waarde; een soldaat kon ook een niet-strijdende rol vervullen. De heidense geleerde Celsus (2e eeuw) veroordeelde de christe- nen scherp om hun houding ten opzichte van de krijgsdienst: “Als iedereen zo deed, zou niets kun- nen voorkomen dat de keizer in uiterste eenzaamheid wordt ach- tergelaten; met desertie van zijn krijgsmacht zou de keizer de meest wetteloze barbaren in handen vallen”. Ter verdediging van de toenmali- ge christelijke praktijk (eerste helft 3e eeuw) reageerde Orige- nes, een theoloog van de Kerk van Alexandrië, op Celsus: “Christenen is geleerd zich niet tegen hun vijanden te verdedi- gen. Omdat ze zich aan de wet- ten van zachtmoedigheid en mensenliefde hebben gehouden, hebben zij van God ontvangen wat ze niet hadden bereikt als hun was toegestaan oorlog te voeren, hoewel ze dat prima had- den kunnen doen”. (Contra Celsum 3, 8). Christelijke dienstweigering, al- dus Origenes, was geen onver- schilligheid ten aanzien van maatschappelijke verantwoorde- lijkheid, maar juist de hogere plicht een effectieve geestelijke strijd aan te gaan met de krach- ten van het kwaad. Omstreeks 177 onderstreepte St. Athenagoras van Athene ook zich niet te verzetten tegen het kwaad: “Want ons is geleerd om iemand die ons slaat niet terug te slaan, noch degenen voor het gerecht te dagen die ons beroven of uitplunderen. En niet alleen dat: ons is zelfs geleerd ons hoofd te wenden en de andere kant toe te keren wanneer men- sen ons mishandelen en op de kaak slaan, en ook om onze mantel te geven als ze onze tuniek wegpakken.” Ontelbare malen wordt de leger- dienst gebruikt als metafoor voor het leven van een christen; Jezus’ volgelingen beschreven zichzelf vaak als “soldaten van Christus”, maar nergens in de vroegchristelijke geschriften die bewaard zijn gebleven, vinden we ook maar iets van het zege- nen van oorlog of van goedkeu- ring van militaire dienst. Constantijn Zelfs in de tijd van Constantijn ziet men binnen de Kerk een uit- gesproken kritische houding ten aanzien van de krijgsdienst. Op het eerste Oecumenische Con- cilie van Nicea (325), dat werd bijgewoond door de keizer, bepaalde één van de canons die werden uitgevaardigd door de bisschoppen: “Zovelen als er door de genade werden geroepen en de eerste ijver betoonden, hebben hun militaire riem afge- legd, en zijn naderhand terugge- keerd, als honden naar hun braaksel, zodat sommigen weer terug zijn op hun militaire post.” (Canon XII). Zij werden uitgeslo- ten van de eucharistische litur- gie. Na Constantijn Na Constantijn begon de hou- ding ten opzichte van deelname van christenen aan oorlog lang- zaam te verschuiven. De Kerk, niet langer door de staat gezien als vijand, werd nu een partner. Einde 4e, begin 5e eeuw werden de fundamenten gelegd van wat uiteindelijk bekend zou worden als de ‘leer van de rechtvaardige oorlog’. Deze leer hield, onder be- paalde voorwaarden, een recht- vaardiging in van deelname van christenen aan verdedigingsoor- logen. St. Ambrosius († 397) en St. Augustinus († 430) hielden echter ook nu nog vast aan de traditionele opvatting dat chris- tenen zichzelf niet mogen verde- digen. Zij argumenteerden ech- ter dat het een andere kwestie is, wanneer men bij een aanval de eigen gemeenschap militair ver- dedigt. Beiden benadrukten ech- ter dat het gebod je vijanden lief te hebben in alle omstandighe- den van kracht bleef. De leer van de rechtvaardige oor- log heeft zijn wortels in de antie- Uit de Apostolische Canones van St. Hippolytus “Betreffende de bestuurder en de soldaat: ze mogen niemand doden, ook niet als ze daartoe bevel krijgen… Ieder die met gezag bekleed is en niet de recht- vaardigheid van het Evangelie doet, moet worden uitgesloten en zal niet bid- den met de bisschop.” “[…] Geloofsleerlingen of gelovigen die soldaat willen worden, moeten afge- wezen worden, omdat ze God hebben geminacht.” “Een christen moet geen soldaat worden, behalve wanneer hij daartoe wordt gedwongen door een autoriteit die het zwaard draagt. Hij mag zich niet belas- ten met de zonde van het bloed. Maar als hij bloed heeft vergoten, zal hij geen deel hebben aan de mysteriën (sacramenten), tenzij hij is gezuiverd door straf, tranen en geweeklaag”

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=