Perspectief 2021-53

2021-53 Opgericht om te dienen 27 3 Dat het motief van het schenken (eigenlijk: terugschenken) hier naar voren wordt gebracht verwijst onuit- gesproken naar de in de pauselijke instructie “donum veritatis” (1990) gevoerde argumentatie bij de theologische aspecten van roeping. Dit werd echter in de lezing van Pouw onvoldoende uitgewerkt. 4 De houding van de mens in het geloof is Luthers thema. Zijn theologie is wezenlijk bepaald door deze an- tropologische dimensie. Dogmatische discussies over Gods almacht/omnipotentia zijn voor hem eerder argumentatieve gevolgen dan primaire insteek van zijn spreken over God en mens. 5 Luther spreekt niet zomaar van een “algemeen priesterschap” of “p riesterschap van alle gelovigen”. Voor hem staat de doop als aan de mens geschiede ‘objectieve’ heilshandeling centraal. Van daaruit spreekt hij er wel over dat “alle christenen waarlijk behoren tot de geestelijke st and, en tussen hen is geen verschil dan die van het ambt ... Zo worden wij allen door de doop priester gewijd... Wat uit de doop gekropen is, dat mag zich roemen dat het priester, bisschop, paus gewijd is, hoewel het niet een ieder toekomt dit ambt ook uit te oefenen.” (An den christlichen Adel (1520) - WA6, pg 407, r 13vv, r 22f; pg 408, r 11v). Hier staan priester- schap en ambt als twee verschillende aspecten van het (be)staan voor God dus naast elkaar. Nog uitvoeriger en met betrekking tot het ambtsbegrip (als dienende taak in de kerk) onderscheidend: “ Over dat wij priesters zijn, dat is nog veel meer dan koning zijn, dat het priesterschap ons waardig maakt om voor God te treden en voor anderen te bidden ... Zo heeft Christus (het) voor ons verworven, dat wij in geestelijke zin voor elkaar mogen intreden en bidden zo als een priester fysiek voor het volk treedt en bidt ... Maar hoewel wij allen ge- lijkelijk priesters zijn, kunnen wij toch niet allen tegelijk dienen of werken of prediken.” (Von der Freiheit eines Christenmenschen (1529) - WA7, pg 28v). 6 Dit in tegenstelling tot de interpretatie van Pouw in het proefschrift (pg 17 ondersteund door noot 15). De genoemde vertaalde (EN) citaten zijn in de grotere context geplaatst anders te lezen. 7 “C ommercieel ” is hier te lezen als tegengestelde verwijzing naar de “commercium mirabilis” van Christus (zie hierna). 8 “Uit Christus zijn zij gevloeid en vloeien zij tot ons... Uit ons vloeien zij dan weer tot hen die ze nodig heb- ben...” (Von der Freiheit eines Christenmenschen (1520) nr 29) en “... ex haec illa fluant...” (WA 2, 492.22). Het “v loeien ” van de goede werken is hier dus het niet-commerciële, niet verdienstelijk beginpunt van een ethisch bestaan. 9 De strijd om het goede verstaan van de rechtvaardigingsleer van Luther speelde vooral in de tijd van de lutherse orthodoxie. Het door de orthodoxie verdedigde imputatieve concept steunde daarbij sterk op me- lanchthonische interpretamente. Melanchthon is ook voor de formulering in CA IV verantwoordelijk. Luther zelf kon de spanning tussen het ‘iustus’ en het ‘peccator’ veel meer laten staan als rustend in de liefde (en het mysterie) van God. 10 Luther kiest dan ook niet voor niets in “Von der Freiheit” (1520) <nr 12> voor de beschrijving van deze wonderbaarlijke ruil het beeld van het huwelijk, de innige liefdesrelatie tussen Christus en de ziel van de mens. 11 Pouw noemt Mannermaa in zijn secundairliteratuur wel even, maar dit geschiedt enkel via een secundair artikel niet in primaire publicaties van deze grondlegger van de Finse school van lutheronderzoek. Nadere kennismaking met Mannermaa en het werk van zijn leerlingen is zeker voor het verdere oecumenische ge- sprek over aspecten van theosis zinvol.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=