Perspectief 2017-38

Perspectie 58 Geert van Dartel Jeruzalem in 1964 en de ondertekening van de gemeenschappelijke verklaring over de rechtvaardigingsleer in Augsburg in 1999 door kardinaal Edward Idris Cassidy van de pauselijke Raad voor de Eenheid en dr. Ismael Noko, secretaris-generaal van de Lutherse Wereldfederatie belangrijke mijlpalen in de oecumene. In Nederland kwam de oecumene in de jaren vijftig goed op gang. In 2007 maakte ik voor een bundel van de Raad van Kerken een interview met ds. Frits Mooi, oprichter en oud- secretaris van het Interkerkelijk Beraad van Noord-Nederland, die mij vertelde wat het betekende toen vanaf de tweede helft van de jaren vijftig gewone katholieken en protestanten elkaar in gesprekken over hun geloof konden ontmoeten. Dat was nieuw, bevrijdend en wekte grote verwachtingen. Deze prille oecumene had de warme steun van de Groningse bisschop Pieter Nierman. Maar de jaren vijftig, zestig en zeventig liggen al lang achter ons. In de studie Katholiek leven in Noord-Nederland (1956-2006) onder redactie van Tjebbe T. de Jong is ook een bijdrage opgenomen over oecumene, geschreven door wijlen Jan Griepink en oud vicaris-generaal Leo van Ulden o.f.m. De paragraaf draagt de veelzeggende titel: ‘Oecumene, van gedeeld elan tot gedeelde smart’. De auteurs signaleren dat er vanaf 1980 sprake is van een groeiende kloof ‘tussen de officiële oecumenische infrastructuur van beleidsdaden en documenten van de kerken, de locale en regionale interkerkelijke raden en de van daaruit gevoede gesprekskringen, en de werkers in het veld, namelijk de gelovigen die aan die gesprekken deelnemen. De respons op uitgeschreven diocesane dagen en acties loopt getalsmatig terug. Van de leiding der kerkgenootschappen gaan signalen uit dat een rem wordt gezet op verhoopte ontwikkelingen, met name op het gebied van liturgische experimenten waarbij sacramentele eenheid wordt beproefd’ (pag. 236). Het mooie van deze bijdrage van Griepink/Van Ulden is, dat zij de crisis in de georganiseerde oecumene fijnzinnig beschrijven, om vervolgens in de epiloog te laten zien dat het daarmee niet afgelopen is. ‘Terwijl de boer sliep (Mc. 4,26-29) zijn er twee vruchten op de akker gaan groeien, die beide van niet geringe waarde geacht mogen worden’. Ze doelen daarbij op de gegroeide wederzijdse acceptatie van kerkgenootschappen en de gegroeide broederlijkheid en zusterlijkheid én het gegeven dat alle kerken met het probleem van verschrompelende erkenning door de samenleving en, bijgevolg, afnemende motivatie van hun eigen leden kampen. ‘Zij zouden de aloude Boodschap helemaal opnieuw moeten doorleven en leren

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=