Perspectief 2013-20

29 de theologie 97 overgenomen en toegepast. Het fungeerde als een universele matrix voor de ontwikkeling van theologische leerstellingen. De Cappadocische vaders bijvoorbeeld gebruikten haar om tussen personen en essentie in God onderscheid te maken, de Chalcedoniërs om de hypostase en de twee naturen in Christus te onderscheiden. Er zijn geen aanwijzingen dat de matrix in dezelfde periode werd toegepast op het begrip van de kerk. De eenvoudigste verklaring hiervoor is dat er geen theologisch uitgewerkt concept van de kerk bestond. Toch mag men, zij het hypothetisch, stellen dat de aristotelische matrix van categorieën op de kerk had kunnen worden toegepast. Had de patristische tijd een echte ecclesiologie gehad, dan was het onderscheid tussen het universele en het particuliere wel op de kerk toegepast. Het onderscheid tussen de universele en de particuliere - ik zeg niet lokale! - kerk kan niet alleen met aristotelische categorieën worden verantwoord, maar ook op grond van de Schrift. Beide concepties wortelen in de Bijbel. De eerste correspondeert met het concept van het volk Gods, Qahal Yahwe 9899 , dat in het Nieuwe Testament is weergegeven als ‘kerk van God’ (εκκλησία του Θεου). 100 Het tweede idee, de kerk als een particuliere gemeenschap, komt in The Ancient Commentators on Aristoteles // Aristoteles Transformed. The Ancient Commentators and Their Influence . Ed. by R. Sorabji, Ithaca / New York, Cornell University Press, 1990, bladz. 1) De platoonse (of eigenlijk de neoplatoonse) school had het belangrijkste aandeel in de ontwikkeling van de aristoteliaanse traditie, en van de aristoteliaanse logica in het bijzonder. Door deze school werd het aristotelianisme aan de volgende eeuwen doorgegeven. De belangstelling van de neoplatonisten voor de Categoriae was niet toevallig: dit traktaat was voor hen een bruikbaar instrument om hun eigen leer uit te werken. Als zodanig was het onder Aristoteles’ werken bij uitstek geschikt voor een ontmoeting van platonisme en aristotelianisme. Er zijn altijd platonisten geweest die de aristoteliaanse logica hebben geaccepteerd. Porphyrius (232-309) was het meest consistent en succesvol in het verbinden van beide filosofische systemen. Zijn positie was behoorlijk vernieuwend. Hij discussieerde met zijn leermeester Plotinus (c. 205-260) die Aristoteles’ categorieën tot op zekere hoogte accepteerde, maar van mening was dat Plato’s categorieënleer juister was. Bovendien achtte hij Aristoteles’ categorieën volstrekt inadequaat en irrelevant voor de wereld van de ideeën. Ze zijn alleen van toepassing op de empirische wereld, al moeten ze ook daartoe worden herzien en aangepast. Over Porphyrius’ benadering van Aristoteles schreef Ch. Evangeliou: ‘In tegenstelling tot andere platonisten (die Aristoteles’ categorieën alleen aanvaardden omdat ze in Plato’s geschriften te vinden waren of indien ze naar behoren waren aangepast en geplatoniseerd) was Porphyrius bereid de aristoteliaanse categorieënleer aan te nemen zonder enige voorkeur voor Plato. Hij vond haar verdedigbaar zonder platoonse aanpassing of kwalificatie’. Chr. Evangeliou, Aristoteles’s Categoriae and Porphyrius . Leiden / New York, Brill, bladz. 8 - 9 Om beide scholen te verzoenen schreef Porphyrius een traktaat in zeven boeken Over de eenheid van de scholen van Plato en Aristoteles en Over het verschil tussen Plato en Aristoteles . Het is onduidelijk of dit één boek was of dat het twee afzonderlijke werken betreft, want er is niets van overgeleverd. Porphyrius schreef ook een inleiding op de Categoriae (de Isagoge of Quinque Voces ) en twee commentaren, een uitgebreid en een beknopt commentaar. Porphyrius’ poging om aristotelianisme en neoplatonisme te verenigen zou door de komende generaties filosofen worden voortgezet. Zijn leerling Jamblichus (ca. 240 – ca. 325) bijvoorbeeld verklaarde Aristoteles' categorieën op een vrij radicale manier. Hij beweerde dat ze in de eerste plaats van toepassing zijn op de ideeën (in Simplicius, Cat., 363, 29-364,6). De bemiddelende positie van Porphyrius werd niet alleen een voorbeeld voor neoplatonisten, maar ook voor aanhangers van andere scholen, onder wie christelijke denkers. Nog in de 12 e eeuw sprak Eustratius van Nicea over de harmonie tussen Plato en Aristoteles (zie A.C. Lloyd, The Aristotelism of Eustratios of Nicaea. In: J. Wiesner (ed.), Aristoteles Werk und Wirkung . Berlin, De Gruyter, 1987, bladz. 341 - 345). Een dergelijke positie namen in het westen ook de scholastici in, inclusief Thomas van Aquino (zie Sorabji 1990). Porphyrius was dus niet alleen van cruciaal belang voor de verzoening tussen beide tradities, maar ook voor de traditie van commentaren op de Categoriae . 97 Zoals M. Rouechè opmerkt: ‘Al in de eerste helft van de 6 e eeuw werd elementaire kennis van de logica (in de lijn van de Categoriae – Isagoge ) essentieel geacht voor de dogmaticus en de bestrijder van heresieën.’ (Rouechè, Mossman, Byzantine Philosophical Texts of the Seventh Century. In: Jahrbuch der Österreichischen Byzantinistik , 23 (1974), bladz. 64) Er verscheen een aantal relevante teksten, waarvan het ene deel de klassieke expositie van de elementen der logica volgde, het andere deel echter een andere vorm kreeg. De eerste groep was in overeenstemming met de filosofische lijn (met enkele onbeduidende aanpassingen), terwijl de tweede groep aanzienlijke veranderingen aanbracht en in theologisch discours werd verwerkt. Onder de theologen die de Categoriae het meest hebben gebruikt zijn Theodorus Raithu, Maximus Confessor, Anastasius de Sinaïet, Johannes Damascenus. Ook was er een pleiade aan christelijke filosofen die de traditie van commentaren voortzette, toegepast op theologische vraagstukken. Hier zijn Themistius, Elias en David te noemen, naast de laatste neoplatonist uit de Alexandrijnse school, Stephan. 98 Deuteronomium 23, 2; Rechteren 20, 2; 1 Kronieken 28, 8; Nehemia 13, 1; Micha 2, 5 100 Handelingen 20, 28

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=