Perspectief 2011-13

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 13, september2011 25 ook – zoals sinds enkele tientallen jaren in een deel van de anglicaanse gemeenschap – vrouwen? Op de vragen die dit stelt in de richting van de andere protestantse tradities kom ik zo dadelijk terug. Het derde deel, over de episkopè , is betrekkelijk kort. Ton van Eijk vertaalt het met ‘toezicht’. Protestanten prefereren hier wellicht de vertaling ‘opzicht’, al was het maar omdat (althans in de hervormde kerkordelijke traditie) de term ‘toezicht’ – vgl. ‘het toezien’, ord. 11-21vv. PKO – is geijkt voor de controle van het financieel beheer van de plaatselijke gemeente door de betrokken bovenplaatselijke organen, terwijl de term ‘opzicht’ staat voor de wijze waarop de kerk in haar bovenplaatselijke gestalte zich inlaat met het geestelijk wel en wee van de gemeente, de gemeenteleden en de ambtsdragers, met inbegrip van de mogelijkheid van kerkelijke tucht (ord. 10 PKO). Als een refrein komt in de paragrafen over de episkopè de drievoudige uitoefening van de episkopè aan de orde: het opzicht moet op een persoonlijke, collegiale en communale wijze gestalte krijgen. 3. Kernpunten Het is ten enenmale onmogelijk diep in te gaan op alles wat in paragraaf 50 t/m 62 aan de orde wordt gesteld. Ik beperk me tot de volgende vijf punten, en probeer dus bewust mijn positie als protestant, staande in de gereformeerde maar ook in de lutherse traditie, te verhelderen. 3.1. Is het ambt ‘wezenlijk’? Is het ambt wezenlijk voor de kerk? Katholieken en lutheranen hebben die vraag bevestigend beantwoord, zo lezen we in par. 56: “Katholieken en lutheranen bevestigen samen dat God het ambt (en hier is dan het ‘bijzondere’, geordineerde ambt bedoeld) heeft ingesteld en dat het voor de Kerk wezensnoodzakelijk is”. Het onderscheidt zich dus nadrukkelijk van het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen. Voor rooms-katholieken en anglicanen is dat welhaast vanzelfsprekend: het geordineerde ambt is “niet een uitbreiding van het gemeenschappelijke christelijk priesterschap maar behoort tot een ander bereik van de gaven van de Geest” (par. 52). De kenners horen op de achtergrond het Tweede Vaticaans Concilie dat in Lumen Gentium par. 10 stelt, dat het bijzondere en het algemene ambt van elkaar verschillen ‘ essentia et non gradu tantum ’, wezenlijk en niet slechts gradueel. Hoe zit dat dan met de gereformeerden? Hier zijn de dialoograpporten minder uitgesproken. Wel lezen we onder meer het volgende citaat, in par. 57: “Het is niet de gemeenschap die de ambtelijke bediening voortbrengt en autoriseert, maar de levende Christus die haar aan de gemeenschap geeft en haar in haar leven integreert”. In hoeverre staat het ambt tegenover de gemeenschap, en hoe wezenlijk is een dergelijke opvatting van het ambt? Gereformeerden hebben bepaald meer moeite om zich daarover helder uit te spreken dan lutheranen. De angst voor hiërarchie, voor ‘heerschappij voeren’, voor machtsmisbruik zit er al sinds de Reformatie diep in, en menigeen wil daarom het ambt en de ambtsdrager vooral ‘klein houden’. Interessant vond ik in dit verband een citaat uit het tweede katholiek - gereformeerde dialoograpport, Naar een gemeenschappelijk verstaan van de Kerk , dat te vinden is in par. 60: de zending die Christus aan de elf in het zendingsbevel heeft toevertrouwd “houdt in dat men moet onderscheiden tussen degenen die het Evangelie moeten verkondigen (‘jullie’) en degenen aan wie het wordt verkondigd (‘tot leerlingen maken’)”. Onderscheiden, niet scheiden. Want degenen die verkondigen zullen zelf ook altijd weer allereerst hoorders van het Woord moeten zijn, zoals de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland het prachtig uitdrukt: “Levend uit Gods genade in Jezus Christus vervult de kerk de opdracht van haar Heer om het Woord te horen en te verkondigen” (art. I-2). Altijd weer eerst horen met

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=