Perspectief 2011-12

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 12, juni 2012 37 de loop van de 20 ste eeuw alle kerken hebben beïnvloed en veranderd: de missionaire beweging, de Bijbelse, liturgische en patristische bewegingen. Gemeenschappelijk aan deze bewegingen was het besef van de fundamentele ‘historiciteit’ van het leven, de instellingen en structuren (bijvoorbeeld ambtsstructuren), de teksten, ja zelfs van de doctrine en het dogma zelf. Deze bewegingen hebben op hun beurt, dankzij deze meer historische benadering, het stoere gebouw - of moeten we zeggen de onneembare vesting - van de ‘systematische theologie’ binnen de verschillende kerken in beweging gezet. Daardoor konden de vastgelopen discussies en ingenomen posities worden gerelativeerd en op een hoger niveau gebracht. Op het gebied van de theologie van de eucharistie maakt je studie duidelijk dat de klassieke disputen over de presentia realis en het offerkarakter van de eucharistie in een nieuw licht zijn komen te staan, dankzij het Bijbelse concept van de anamnese , de gedachtenis, en dankzij de bewustwording van de rol van de heilige Geest in dit gebeuren en van het epicletisch karakter van de héle eucharistie. Het valt me trouwens op dat je ook in je eigen studie gebruik maakt van het beginsel ‘ antiquity als maatstaf’, een principe dat je werkzaam ziet in de liturgische vernieuwing binnen de Rooms-katholieke Kerk (blz.117). Inderdaad, je hele betoog is opgebouwd rond het eucharistisch gebed dat is overgeleverd in de Traditio apostolica van Hippolytus (begin 3 de eeuw). Dat is uiteraard een goede keuze, omdat ze aansluit bij de ‘apostolische traditie’. Hoe beknopt ook, is die tekst zeer rijk, omdat ze alle elementen bevat die door alle kerken als wezenlijk worden gezien voor het eucharistisch gebed. Bovendien relativeert deze tekst bepaalde opties van de kerken in hun liturgische vernieuwing, bijvoorbeeld de keuze voor twee epicleses in de rooms-katholieke eucharistische gebeden, de consecratie-epiclese en de communie-epiclese . Hippolytus heeft maar één epiclese en wel na de instellingswoorden. De verwijzing naar Hippolytus kan ook sommige kerken helpen om hun al te confessionele benadering te overstijgen, bijvoorbeeld het feit dat de epiclese van Hippolytus niet alleen betrekking heeft op de gelovigen, maar ook op de gaven. Toch moet men het criterium ‘ antiquity als maatstaf’ ook in dezen kunnen relativeren. Het is ten dele een toeval dat men deze tekst heeft bewaard. Er waren zeker nog andere teksten in omloop in de eerste eeuwen, die wellicht nog andere accenten legden dan de tekst van Hippolytus, en die niet zijn bewaard. Het is dan ook begrijpelijk dat de kerken deze tekst ook bewerken, verrijken met andere elementen. Wat ik sterk kan appreciëren in je boek is de band die je legt tussen het theologisch gesprek en de liturgische praktijk. Dit is belangrijk met het oog op het proces van de aanvaarding of de ‘receptie’ van de resultaten van de oecumenische dialoog in het leven van de betrokken kerken. Een van de problemen van de oecumenische beweging is immers dat veel consensusteksten, die het resultaat zijn van multilaterale of bilaterale dialogen, niet of nog niet worden erkend of aanvaard door de kerken die deze dialogen hebben georganiseerd. De teksten zijn papieren dossiers die in de bureauladen blijven liggen van theologen of kerkleiders. Alle kerken staan weliswaar permanent in een proces van binnenkerkelijke receptie van de apostolische traditie. Maar ze zijn er zich nog te weinig van bewust dat de oecumenische receptie een wezenlijk onderdeel is van dit bredere receptieproces. Oecumenische receptie is een interkerkelijke aangelegenheid. Het is een proces waarin kerken elkaars leven wederzijds kunnen erkennen en aanvaarden als zijnde in overeenstemming met de apostolische traditie. Kerken zijn zich nog niet genoeg bewust dat dit een moeilijke maar noodzakelijke opdracht is, wil hun oecumenisch engagement zich niet beperken tot vriendelijke woorden en intenties. Ton van Eijk stelt dus terecht de vraag in welke mate de oecumenische akkoorden over de eucharistie hebben geleid tot zodanige herzieningen in de liturgieën van de eucharistie, respectievelijk het avondmaal, in het leven van de betrokken kerken. En hij stelt vast dat dit wel in zekere mate is gebeurd, maar niet in voldoende mate. Natuurlijk mag men dit proces niet te rechtlijnig zien, alsof er eerst oecumenische akkoorden zijn, die vervolgens in de praktijk dienen te worden omgezet door de kerken. De liturgische hervormingen die in de tweede helft van de vorige eeuw in meerdere kerken hebben plaatsgevonden, zijn niet het onmiddellijke resultaat van de

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=