Perspectief 2011-11

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 11, maart 2011 45 het getuigenis hebben, dat wij met Christus tot één lichaam zijn geworden zodat wij al wat van Hem is, het onze mogen noemen”. 123 Een gelijkaardige passage in Boek III over deze materie is nog explicieter: “… dat gij een lid van Hem wordt, en zo één met Hem. … Zo is het ongetwijfeld: Christus van ons te scheiden of ons van Hem past allerminst ; maar met beide handen moeten wij krachtig vasthouden de gemeenschap, waarmee Hij zich aan ons verbonden heeft. Zo leert ons de Apostel … dat Christus niet buiten ons is, maar in ons woont, en niet alleen door een onverbrekelijke band der gemeenschap met ons verbonden is, maar ook door een wonderbare vereniging iedere dag meer en meer met ons tot één lichaam samengroeit, totdat Hij geheel één met ons wordt.” 124 Het woordgebruik is hier nog meer ondubbelzinnig: deze eenheid van Christus en de gelovige is een onlosmakelijke band, een deelname, een ‘eenwording’ die ons verenigt met de ‘substantie’ zelf van Christus. Ten aanzien van een dergelijke affirmatie zal Calvijn niettemin erover waken om duidelijk te maken dat het hier wel gaat over een ‘eenheid’, over een ‘spirituele eenwording’ en niet over een ‘verwisseling’ van de essentie! 125 Niettemin, deze ‘eenheid’ die we als ‘mystiek’ kunnen omschrijven ook al is ze geen eenheid van essentie of identiteit, is niet minder reëel. Zij is communio – of zoals Calvijn zegt, ‘deelname’ – aan de eigen substantie van Christus. In die context begrijpt men ook dat de referentie aan het ‘heilig huwelijk’ in Efeziërs 5, 30 zo vaak voorkomt bij Calvijn 126 en zelfs terug te vinden is in zijn uitleg over het Avondmaal. Inderdaad, daarin verbindt Christus zich “werkelijk met ons” en “bevestigt en bezegelt Hij in deze gemeenschap met zijn lichaam en zijn bloed, waardoor Christus zijn leven in ons overgiet, alsof het in onze beenderen en ons merg doordrong”. 127 We merken niet alleen dat ‘werkelijk’ wordt gebruikt in de betekenis van aanwezigheid en altijd ‘reële aanwezigheid’ en ‘echt’ (niet ‘lokaal’, maar ‘spiritueel’ in die zin dat het samenzijn en de deelname door de Geest gebeuren) en dus ‘objectief’, maar ook dat de ‘deelname’, door ‘middel’ van het sacrament en de werking van de Geest een ‘reële’ deelname is in de ‘substantie’ van Christus zelf. Dit laat me toe om te besluiten met eraan te herinneren dat voor Calvijn het Heilswerk, voltooid in Christus, ons alleen maar ‘buiten’ kan laten als de Geest ons niet ‘leidt’, ons niet ‘verenigt’ en niet ‘behoudt’. Ons deelgenoot maken kan slechts werken langs een netwerk van bemiddeling, schakels die voor Calvijn altijd van de orde van een goddelijke instelling zijn die is gedreven om ons in te wijden en de bewonderenswaardige verbondenheid met Christus te versterken. Geloof – Kerk - Sacramenten hebben hierbij een gedifferentieerde en complementaire functie waarbij geen van de drie mag ontbreken of mag worden afgezwakt, omdat anders de ‘eenheid’ van Christus en van de gelovige verzwakt of uit elkaar valt. 123 Inst. IV.XVII.2 124 Inst. III.II.24 125 cf. het debat met Osiander, Inst. III.11.5-11 126 cf. par ex. Inst. III.I.3 127 Inst. IV.XVII.10

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=