Perspectief 2010-8

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 8, juni 2010 25 moeilijke omstandigheden - het goede nieuws van de verlossing te verkondigen en die gestalte te geven in de vorm van werken van barmhartigheid. Op veel plaatsen op aarde nam de emancipatie van volken een aanvang in scholen die door zendelingen werden gesticht en niet zelden begon de gezondheidszorg in missieziekenhuizen. De apostolische vaders zagen het martelaarschap als de hoogste vorm van discipelschap. Christus volgen kon erop uitdraaien dat ze hun leven lieten in dienst van het geloof. Sommigen vonden het martelaarschap zo waardevol dat ze er zelf op aanstuurden. Wie dat deed werd echter door de kerk van die tijd niet tot de martelaars gerekend. Nog steeds staat het martelaarschap bij veel gelovigen hoog aangeschreven als ideaal van navolging van Jezus. De woestijnvaders (2 de – 3 de eeuw) kenden de drang tot navolging. Dit dreef hen naar de eenzaamheid van de Egyptisch - Lybische woestijn om daar als kluizenaar te leven. Hun ideaal heeft lange tijd bestaan, getuige de grotten in bijvoorbeeld Noord-Italië waar kluizenaars zich eeuwen later in de stille eenzaamheid terugtrokken om zich geheel aan God te wijden. Ook de vroege kloosterbeweging (Benedictus) poogde de navolging van Christus gestalte te geven. In het ideaal van perfectie in het christelijke leven komt het verlangen naar discipelschap tot uiting. Hetzelfde geldt voor de kloosterhervorming van Cluny (9 de eeuw) en de opkomst van de bedelorden (12 de eeuw), alsmede voor hen die in de 15 de eeuw de roep tot hervorming van de Kerk deden uitgaan en de bewegingen die daaruit voortvloeiden (die van de Lollarden in Engeland en Johannes Hus in Tsjechië). Die laatste bewegingen worden algemeen als voorlopers van de Reformatie gezien. Al deze bewegingen, hoe verschillend ook, gaven uiting aan het verlangen om ware gelovigen – en dus goede volgelingen van Christus - te zijn. Deze en andere vormen van discipelschap komen zowel katholieken als pinkstergelovigen bekend voor. Beide tradities erkennen geloofshelden uit eigen en andere christelijke tradities die op het punt van de navolging van Christus tot de verbeelding spreken. Hoeveel pinksterchristenen zijn niet diep onder de indruk van Franciscus of van de prediking en het voorbeeld van Henri Nouwen? Hoeveel katholieken spreken niet met grote waardering over David du Plessis of David Wilkersons? Als we de vraag aan de orde stellen of er concrete mogelijkheden tot wederzijdse hulp en samenwerking zijn, dan moeten we ons van deze en andere verschillen goed rekenschap geven. Ik bespreek er drie. 1. Omgang met de Schrift Beide gemeenschappen zoeken in de Bijbel naar inspiratie en richtlijnen voor het volgen van de Heer in hun leven. Anders dan voor katholieken speelt de traditie voor pinkstergelovigen daarbij nauwelijks een rol. De Bijbel, die zo letterlijk mogelijk dient te worden uitgelegd en toegepast, is voor ons, pinkstergelovigen, de enige bron van gezag. Daarnaast worden we geïnspireerd door personen uit heden en verleden die bekend staan om hun bijzondere toewijding aan de Heer. Overeenstemming is er over de Bijbel als Woord van God, zij het dat pinkstergelovigen vasthouden aan de canon van de Reformatie. Deze lijst van gezaghebbende boeken gaat terug op de lijst van de schriftgeleerden uit de laatste jaren van de 1 ste eeuw, terwijl de katholieke canon teruggaat op die van de Septuaginta, die ook in de apostolische tijd werd gebruikt. Dat onderscheid wordt getemperd door de mate van gezag die door de katholieke kerk aan de ‘extra’ boeken wordt toegekend. Ze zijn deuterocanoniek, hebben dus minder gezag voor het geloof en leven van de christen dan de overige geschriften in de Bijbel. Ook worden sommige bijbelgedeelten verschillend geïnterpreteerd.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=