Perspectief 2010-7

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 7, maart 2010 16 a) De commissie heeft bij haar werk gekozen voor de methode van de gedifferentieerde consensus. 1 Hier wordt verondersteld “dat de nagestreefde eenheid in geloof niet staat voor uniformiteit, maar voor een veelheid waarin de verschillen die naast de basisover- eenstemming blijven bestaan, geen kerkscheidende kracht hoeven te hebben”. In overeenstemming daarmee vindt u in de tekst ”fundamentele overeenkomsten” 2 en ”openstaande vragen”. 3 b) De commissie heeft zich door het inzicht laten leiden, dat de “vervreemding en scheiding tussen Rooms-katholieken en Oud-katholieken een intern katholiek probleem zijn”. 4 In zoverre gaat het bij de uitwerking van de beweegredenen en de daarenboven beoogde mogelijke weg naar een kerkelijke gemeenschap van de twee Kerken “om de specifieke verhouding tussen de Oud-katholieke en de Rooms-katholieke Kerk”. Maar de dialoogcommissie heeft een bredere visie, wanneer ze hoopt “dat haar overwegingen ... ook voor anderen die naar eenheid en communio met Rome streven, een model kunnen bieden dat verder reikt dan dat van een ‘terugkeeroecumene’”. 5 Daarom zijn ook herhaaldelijk teksten van andere oecumenische dialogen in aanmerking genomen. Voor beide perspectieven geldt wat de commissie als veelbelovende voorwaarde voor een dialoog noemt, namelijk dat nu met een communio-ecclesiologie “ecclesiologische principes van de traditie van de oude Kerk, het gemeenschappelijke erfgoed van Oost en West, maatgevend zijn geworden”. 6 Een oriëntering op deze referentiegrootheden beperkt zich dus niet tot onze beide Kerken. In het nu volgende stel ik de vraag, wat een positieve receptie van de tekst door Rooms- katholieken en Oud-katholieken enerzijds en door andere Kerken anderzijds zou impliceren. Receptie heeft daarbij niet alleen betrekking op afzonderlijke onderdelen van de inhoud, maar ook op de architectuur van onze tekst. III. Tot de architectuur van de tekst behoort het al genoemde onderscheid van “fundamentele overeenkomsten” en “openstaande vragen”. Die vindt men, zoals gezegd, in de nummers 5- 26 en – recapitulerend – in de nummers 36-39. Op de inhoud is professor Urban al ingegaan. Ik beperk mij hier tot enkele opmerkingen die volgens mij voor mijn onderwerp belangrijk zijn en verzoek u om enige overlappingen met zijn uiteenzetting voor lief te nemen. In de nummers 5-26 vindt u een klein ecclesiologisch traktaat. De bedoeling daarvan is het ambt van de paus principieel in een communiostructuur van de Kerk te plaatsen. Hoe de Kerk vanuit deze specifieke doelstelling wordt begrepen en hoe over haar wordt gesproken, duiden de titels van de eerste drie hoofdstukken aan: ”1. De Kerk – trinitarisch- soteriologische fundering. 2. De lokale, de regionale en de universele dimensie van de Kerk. 3. Persoonlijke, collegiale en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de eenheid van de Kerk en haar blijven in de waarheid.” Fundamenteel is het inzicht dat de kerk “de door God in de zending van Jezus Christus en de Heilige Geest geopende heils- en levensruimte” 7 is en dat de basisactiviteiten van de kerk, martyria, leitourgia en diakonia , respectievelijk Woord en Sacrament 8 , hun centrum in de eucharistieviering hebben, “waarin God de gedoopten telkens opnieuw tot gemeenschap verenigt en tot de dienst aan de 1 Kerk en kerkelijk gemeenschap. Verslag van de internationale Rooms-katholieke / Oud-katholieke dialoogcommissie. In: Kerkelijke Documentatie jrg. 37, nr. 9-10, SRKK Utrecht, november 2009, nrs. 34-35, blz. 38 2 nrs. 5-26 resp. 36-39, blz. 28-35 resp. blz. 38-39 SRKK 3 nrs. 40-82, blz. 39-48 SRKK 4 nr. 2, blz. 27 SRKK 5 nr. 4 blz. 27 SRKK 6 nr. 2, blz. 27 SRKK 7 vgl. nr. 6, blz. 28 SRKK 8 vgl. nr. 9 resp. nr. 24, blz. 28-29 resp. blz. 35 SRKK

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=