Perspectief 2010-7

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 7, maart 2010 10 heeft plaatsgevonden. 2 Wat dit concreet betekent is onder nr. 33 te lezen: “Bovendien heeft het Tweede Vaticaans Concilie de ecclesiale status van niet-Rooms-katholieke kerken en kerkelijke gemeenschappen opnieuw bekeken en zich daar veel genuanceerder over uitgelaten dan voordien; dat had onder meer tot gevolg dat in canon 11 van CIC 1983 de bindende kracht van zuiver kerkelijke wetten beperkt werd tot Rooms-katholieke christenen (in tegenstelling tot wat bepaald werd in canon 12 van CIC 1917 , waarin alle gedoopten gebonden werden geacht door de kerkelijke wetten van de Rooms-katholieke Kerk)”. 3 Hier ligt een potentieel tot eenheid waarvan tot nu toe, voor zover ik zie, nog nooit gebruikt werd gemaakt. II. Tot een correcte plaatsbepaling van onze dialoog in de beschreven, wat verwarde oecumenische omstandigheden behoort volgens mij beslissend de fundamentele constatering onmiddellijk aan het begin van de preambule: “Verder vertrekt deze dialoog vanuit het gedeelde inzicht dat de vervreemding en scheiding tussen Rooms-katholieken en Oud-katholieken die als gevolg van het Eerste Vaticaans Concilie tot stand zijn gekomen ... een intern katholiek probleem zijn”. 4 In de laatste paragraaf van onze tekst wordt er zelfs over gesproken, dat de verhouding tussen onze Kerken “... duidelijk ook kenmerken van een familieruzie ...” vertoont. 5 Daarmee is geenszins beoogd het tussen ons bestaande probleem te bagatelliseren, zo ongeveer in die zin dat men uit hetzelfde huis stammend ten aanzien van de ecclesiologische structuren van mening verschilde en en zich ergens iemand kwaad maakte en daarbij de gemeenschap verbrak. Nee, met intern katholiek is een kwalificering van het probleem bedoeld, die erop neerkomt, dat we kunnen vaststellen, dat de ecclesiologische basis nooit helemaal verbroken is geweest en dat we deze ten langen leste nu weer gemeenschappelijk hebben. De desbetreffende tekst luidt: “Voor dat inzicht is uitgegaan van de communio-ecclesiologie, die duidelijk naar voren komt in meerdere passages in de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie over de zending en de structuur van de Kerk. Ook de onderhavige poging om dit probleem te verwerken en een gemeenschappelijke basis te vinden voor het genezen van de wond van de scheiding, is daardoor geïnspireerd. Nu de ecclesiologische principes van de traditie van de oude Kerk, het gemeenschappelijke erfgoed van Oost en West, maatgevend zijn geworden, lijkt een dialoog hierover bijzonder veelbelovend”. 6 Dat is de betekenis van het intern katholiek , dat onze dialoog ook duidelijk van sommige andere dialogen onderscheidt. III. “Veelbelovend” is deze dialoog, maar alleen wanneer ook het karakter van de familieruzie behoorlijk onder ogen wordt gezien. In nr. 3 van de preambule wordt de dialoogtekst gekenmerkt als: “... het eerste resultaat van een proces waarin de herinnering gezuiverd wordt, dat wil zeggen waarin aan beide kanten de emotioneel geladen polemiek en de kwetsende kleinering uit het verleden plaats hebben gemaakt voor een op de toekomst gerichte hermeneutiek van vertrouwen”. 7 IV. Deze hermeneutiek van vertrouwen is een onontbeerlijk onderdeel van de methode van gedifferentieerde consensus , die in onze dialoog werd toegepast. In wezen gaat deze ervan uit, dat niet uniformiteit, maar eenheid in veelvoud het doel van onze inspanningen is. Met deze methode worden maatstaven opgesteld om bij een vastgestelde fundamentele overeenkomst in een kwestie een onderscheid te kunnen maken tussen kerkscheidende en 2 Woord vooraf , blz. 23 SRKK 3 blz. 37 SRKK 4 nr. 2, blz. 27 SRKK 5 nr. 87, blz. 49 SRKK 6 nr. 2, blz. 27 SRKK 7 blz. 27 SRKK

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=