Perspectief 2009-3

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 3, maart 2009 10 3. De boodschap van Romeinen Ik wil tenslotte mijn visie geven op Paulus’ brief aan de kerk van Rome en de situatie waarin hij deze schreef. Dit was vermoedelijk eind jaren vijftig, een tijd van toenemend geweld en van spanning tussen joden en niet-joden, die ook in de kerken voelbaar was, zelfs in Rome. Slechts enkele jaren later zou de joodse oorlog tegen Rome uitbreken, die de geschiedenis totaal veranderd heeft. In dat klimaat schrijft Paulus over ‘de weerspannigen in Judea’ - zelotische joden - die zijn prediking aan de niet-Joden bedreigen (15, 31). Het streven van deze groep riep waarschijnlijk een reactie op bij niet-joodse christenen. Vandaar dat Paulus schrijft over ‘sterken’ in de kerk in Rome die de ‘zwakken’ - zekere joodse christenen - met hun eigenaardigheden van kalender en dieet moeilijk kunnen aanvaarden (14, 1-5; 15, 1). Gezien het feit dat heel de Romeinenbrief aan niet-joodse christenen is gericht (11, 13; vgl. 1, 15), ligt het voor de hand dat met de ‘sterken’ ook vooral niet-joden zijn bedoeld. Zij hadden moeite gekregen om hun joodse broeders en zusters met hun afwijkende levensstijl een plek te geven in de kerk. In die tijd van groeiende polarisatie zien wij ook in de kerk een joods-zelotisch tegenover een heidens, anti-joods front opdoemen. Paulus wil zowel joden als niet-joden insluiten in de kerk. Daarom staat hij tussen beide fronten, in een speelruimte die steeds kleiner wordt. Zoals hij in zijn brief aan de Galaten voor niet-joodse christenen pleit en daarbij harde uitspraken over de wet doet, bepleit hij in de Romeinenbrief ruimte in de kerk voor joodse christenen. Daarbij zoekt hij het evenwicht door positieve uitspraken over de wet te doen, zonder de zelotische partij in de kaart spelen. Volgens mij verklaart deze constellatie de uitzonderlijk ‘evenwichtige’ retoriek van de Romeinenbrief. Vandaar dat Paulus deze uitspraken doet: ‘Wat heeft de Jood dan voor op de anderen? Wat voor nut heeft het om besneden te zijn?’ Heel wat, in ieder opzicht’ (3,1v). ‘De wet is dus heilig, en het gebod is heilig, rechtvaardig en goed’ (7,12). ‘En zo zal tenslotte heel Israël gered worden’ (11,26). ‘Het (evangelie) is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken’ (1,16). Tenslotte zouden we de boodschap van Romeinen aldus kunnen parafraseren: De wet van Mozes en de joodse geboden zijn rechtvaardig en goed, maar je mag er geen norm van maken voor allen. Heiden-christenen hoeven de geboden niet te doen, maar joden-christenen moeten de vrijheid hebben om ze wel te doen. Laat ieder binnen het ene lichaam van Christus de vrijheid hebben om te leven naar de roeping waartoe God hem heeft geroepen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=