Jaargang 68 Nummer 2

JAARGANG 68 NUMMER 2 MRT-APR-MEI 2021

POKROF 2021 • 2 Pokrof 2 Redactie: Paul Baars (hoofdredacteur), Dolf Bruinsma, Geert van Dartel, Leo van Leijsen (redactiesecretaris), Johan Meijer, Nick Pouls, Katja Tolstaja, Iglika Vassileva-van der Heiden, Huub Vogelaar. Administratie en redactiesecretariaat: Pokrof, Emmaplein 19D, 5211VZ ’s-Hertogenbosch, tel: 073-7370026, e-mail: secretariaat@oecumene.nl, website: http://www.oecumene.nl/Publicaties/Pokrof De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun bijdragen en geven niet de mening van de redactie weer. De redactie is verantwoordelijk voor titels en tussenkopjes alsook voor foto’s en hun onderschriften. Voor mogelijke onjuistheden in aankondigingen van liturgievieringen en evenementen kan de redactie niet aansprakelijk worden gesteld. De redactie behoudt zich het recht voor ingezonden reacties in te korten of niet te plaatsen. Opzeggingen dienen vóór 1 december in ‘s-Hertogenbosch te geschieden, anders wordt men verondersteld abonnee te blijven. De abonnementsprijs is €22,50 voor Nederland, voor het buitenland €27,50, giro IBAN: NL 61 INGB 0005679145 (BIC: INGBNL2A) t.n.v. Tijdschrift Pokrof, ’s-Hertogenbosch. Opmaak: VANDARTEL, Oss. Drukwerk: Laumé Mediapartners. VAN DE REDACTIE Pokrof verschijnt vijfmaal per jaar en is een uitgave van de Katholieke Vereniging voor Oecumene Athanasius en Willibrord Deze Pokrof opent met een artikel over de geloofsbelijdenis. Het tweede artikel gaat over het humanitaire werk van Piet Spijkers in Oekraïne. Hierna een bijdrage over het gesprek met de islam dat in het verleden door oosterse christenen werd gevoerd. Verder staan we stil bij de onlangs overleden Servische patriarch Irinej. Antonius de Grote staat centraal in een korte levensbeschrijving van hem. In ‘De Orthodoxe Kerk in Alaska’ komt een bijzondere kerk ter sprake. En in de rubriek Byzantijnse Liturgie worden de twee bestaande liturgische eretekens voor verdienstelijke geestelijken besproken, het epigonation en de nabedrennik. Veel leesplezier met deze Pokrof, Leo van Leijsen, redactiesecretaris. De illustraties op de omslag: Voorzijde: Kruisiging met Moeder Gods, God de Vader, Sint-Nikolaas, Aartsengel Michaël en Sint-Joris. Russische volksicoon, Kholuj, 19e eeuw. Achterzijde: Sint-Spyridon, Russische volksicoon, Kholuj, 19e eeuw. (Foto’s: Temple Gallery, Londen). 3 De Geloofsbelijdenis in de Orthodoxe Kerk –v. Theodoor van der Voort 6 Zal het morgen beter zijn... –Paul Baars 9 In gesprek met de islam –Dolf Bruinsma 12 Terugblik. Patriarch Irinej – Nick Pouls 14 Antonius de Grote –Leo van Leijsen 17 De Orthodoxe Kerk in Alaska – Huub Vogelaar 21 Programma Katholieke Vereniging voor Oecumene 23 Byzantijnse Liturgie XXXV: Epigonation en nabedrennik – Leo van Leijsen Spirit houses op begraafplaats in Alaska (Foto: Drachman Institute).

Pokrof 3 Icoon van Eerste Oecumenisch Concilie van Nicea (325). De Geloofsbelijdenis in de Orthodoxe Kerk Met veel plezier heb ik afgelopen najaar deelgenomen aan een reeks gespreksavonden, georganiseerd door het leerhuis van de Katholieke Vereniging voor Oecumene ‘Bet Drasha’, over het boek ‘Wij geloven‘ van Bram van de Beek en Herwi Rikhof. Dit interessante boek van beide hooggeleerde heren gaat over de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, die door alle christelijke kerken aanvaard is. Door lezing van dit boek en de discussies op de gespreksavonden heb ik me vrij intensief bezig mogen houden met de tekst van onze geloofsbelijdenis en haar geschiedenis. Reuze interessant moet ik zeggen! Wanneer in bovengenoemd boek de Orthodoxe Kerk ter sprake komt, spreken beide auteurs met veel respect over haar. Echter paste het meenemen van commentaar op de geloofsbelijdenis vanuit Orthodox perspectief kennelijk niet in het concept van beide schrijvers. Zonder de pretentie te hebben met dit artikel zo’n commentaar te schrijven, lijkt het me toch zinvol enkele aspecten van de plaats, de geschiedenis en het gebruik van deze geloofsbelijdenis binnen de Orthodoxe Kerk te schetsen. Allereerst de uitdrukking ‘geloofsbelijdenis’. De gewoonte deze tekst zo te noemen is ‘westers’, betoogt het ‘Volledig Orthodox Theologisch Encyclopedisch Woordenboek’, voor de revolutie uitgegeven in St. Petersburg. De Orthodoxe Kerk houdt het volgens dit handboek bij ‘Symbool van het geloof’, in de zin van ‘leer van het geloof’. Dit moge in principe zo zijn, maar in Nederland is het ook binnen de Orthodoxe Kerk gebruikelijk te spreken over de geloofsbelijdenis, als we het over deze tekst hebben. De geloofsbelijdenis in de liturgische diensten Het mag ons niet verwonderen dat de geloofsbelijdenis in de tekst van de doopdienst voorkomt. De dopelingen, of bij de kinderdoop de peetouders, spreken vóór de doop deze tekst uit. Het is natuurlijk van wezenlijk belang stil te staan bij de inhoud van het geloof van de Kerk waarbij je je aansluit, en dan de algemeen aanvaarde samenvatting van haar geloof uit te spreken. Ook in de eucharistieviering, de

Pokrof 4 Goddelijke Liturgie, heeft deze tekst een vaste plaats gekregen. Op dagen dat er geen Liturgie gevierd wordt, kan men in plaats daarvan de Typika bidden. Ook daar komt de geloofsbelijdenis in voor. Verder treffen we de geloofsbelijdenis aan in diensten waarin de H. Communie buiten de Goddelijke Liturgie wordt uitgereikt, zoals de ziekencommunie. Dit gebruik is al oud, getuige de vita van de H. Maria van Egypte († ca. 421), die in de Metten van de donderdag van de vijfde week van de Grote Vasten in haar geheel gelezen wordt. In dit verhaal van patriarch Sofronios van Jeruzalem († 638) krijgt deze vrouw, die zo’n 47 jaar in de woestijn geleefd had, op de avond van Witte Donderdag aan de oever van de Jordaan de H. Communie uit de handen van priestermonnik Zosima, die haar een jaar eerder door Gods genade in de woestijn was tegengekomen. In de vita lezen we dan: ‘Toen vroeg de vrouw hem de Geloofsbelijdenis te zeggen en het Gebed des Heren.’ We mogen dan ook vaststellen dat het ontvangen van het Lichaam en Bloed van Christus onlosmakelijk verbonden is met het belijden van ons geloof door het uitspreken van de geloofsbelijdenis. Waarom deze tekst ook een plaats heeft gekregen in het (monastieke) Middernachtelijk Gebed, en naar alle waarschijnlijkheid vandaaruit ook in de ochtendgebeden, is minder duidelijk. De geloofsbelijdenis, hoe belangrijk deze tekst ook is, is immers geen gebed, maar staat daar wel, als enig nietgebed, tussen de psalmen en gebeden. Met de geloofsbelijdenis wordt in de Oosters-orthodoxe Kerk heel eerbiedig omgegaan. Wanneer deze tekst in de Liturgie wordt gezongen of, in de Griekse traditie, wordt uitgesproken zet de celebrerende bisschop, archimandriet of gemijterde aartspriester zijn mijter af. In de Liturgie gebeurt dit eveneens bij het zingen van het Gebed des Heren. En zoals we net gezien hebben in de vita van de H. Maria van Egypte worden bij de uitreiking van de H. Communie buiten de Liturgie eveneens deze twee teksten uitgesproken. De tekst van de geloofsbelijdenis In de Orthodoxe Kerk is de tekst, vastgesteld op het Tweede Oecumenisch Concilie van Constantinopel (381), slechts op één punt aangepast. I.p.v. ‘Wij geloven…’ wordt nu gezegd of gezongen ‘Ik geloof…’ In de Orthodoxe Kerk is men vanmening dat alleen een nieuwOecumenisch Concilie het recht heeft de tekst van deze geloofsbelijdenis te wijzigen. In het Westen tilt men daar kennelijk minder zwaar aan, want de huidige Latijnse versie wijkt op drie punten af: 1: Deze afwijking is eerder curieus dan wezenlijk. In de passage over de Zoon staat ‘God uit God, Licht uit Licht…’. Dat ‘God uit God’ staat nìet in de tekst van de geloofsbelijdenis van Constantinopel, maar wél in die van Nicea uit 325. Het gaat dus hier niet om een wijziging achteraf, maar om het laten staan van enkele woorden uit een eerdere redactie. 2: In de originele tekst wordt het geloof uitgedrukt in één God, de almachtige Vader,… dan in één Heer, Jezus Christus,… vervolgens in de Heilige Geest,… en tenslotte in één heilige katholieke en apostolische Kerk. In de Latijnse versie is het voorzetsel ‘in’ er in de passage over de Kerk uitgehaald, waardoor men nu ‘één Kerk’ gelooft, i.p.v. ‘in één Kerk’. In het boek ‘Wij geloven’ wijzen beide hoogleraren op dit feit, en voeren voor dit schrappen taalkundige, historische en theologische argumenten aan. Rufinus (ca. 345-410) en Augustinus zouden hiervoor verantwoordelijk zijn geweest. De ruimte ontbreekt hier om daar dieper op in te gaan. 3: De derde afwijking is wezenlijk, en betreft het zgn. Filioque. Dit houdt in dat in de passage over de Heilige Geest in de huidige Latijnse tekst staat: En in de Heilige Geest, die Heer is en levend maakt, die uitgaat van de Vader en de Zoon… De cursief geplaatste woorden, in het latijn ‘Filioque’, zijn op een gegeven moment aan de geloofsbelijdenis toegevoegd, en hebben in de Orthodoxe Kerk voor veel ophef gezorgd. In de westerse Kerk heeft men ‘Filioque’ in de loop der eeuwen stevig in de theologie verankerd. Binnen de Orthodoxe Kerk kan het Filioque echter nog steeds op zijn minst op gefronste wenkbrauwen rekenen en in de meeste gevallen zelfs op een scherpe afwijzing. Het Filioque Het is zinvol na te gaan hoe het gekomen is dat in het Westen de tekst uit het Johannesevangelie, waarin Jezus zelf zegt dat de Heilige Geest van de Vader uitgaat (Joh.15:26) in de geloofsbelijdenis met het Filioque is uitgebreid. Na de Grote Volksverhuizing waren de Visigoten in Spanje terechtgekomen. Tot ontzetting van de Kerk daar kwam bij hen de ketterij van Arius uit het begin van de vierde eeuw nog voor: de valse leer dat de Zoon geen God zou

Pokrof 5 zijn. Uiteraard vond men dat hiertegen moest worden opgetreden. Om de godheid vandeZoonboven elke twijfel te verheffen werd voorgesteld de Zoon te betrekken bij het uitgaan van de Heilige Geest. Die zou dus niet meer alleen uitgaan van de Vader, maar van de Vader ‘en de Zoon’ – ‘Filioque’ in het Latijn. In 589 nam het Derde Concilie van Toledo deze formulering over. Vervolgens verspreidde deze aanvulling in de geloofsbelijdenis zich naar het Noorden, waar die door Karel de Grote enthousiast werd verwelkomd, en in 792 in de zogenoemde Karolingische Boeken werd opgenomen. Karels pogingen de regerende keizerin Irene van het Oost-Romeinse Rijk te huwen waren net mislukt, en daarom had Karel behoefte het gezag van Constantinopel aan te tasten. In 794 werd in Frankfurt een concilie gehouden, waar de besluiten van het Zevende Oecumenisch Concilie van 787, met name over de verering van de iconen, werden besproken. In die tijd was er al een taalscheiding opgetreden tussen het Oosten, waar Grieks de gangbare taal was en het Latijn in onbruik was geraakt, en het Westen, waar het Latijn de cultuurtaal was en het Grieks niet langer beheerst werd. In Frankfurt werd de discussie over de besluiten van het Zevende Oecumenische Concilie dan ook gevoerd aan de hand van een gebrekkige Latijnse vertaling van deze in het Grieks geformuleerde besluiten. Daardoor besloten de deelnemers aan het Concilie van Frankfurt de verering van de iconen niet over te nemen. De Oost-Romeinse keizer werd beschuldigd van ketterij: hij vereerde beelden, en aanvaarde het Filioque niet. Het ‘Filioque’ werd zo een theologische leerstelling waarmee het Karolingische Rijk zich tegenover het Oost-Romeinse Rijk ging profileren: de ‘Grieken’ werden nu van ketterij beschuldigd, omdat zij de geloofsbelijdenis in de originele vorm bleven gebruiken. Ja, op een gegeven moment werd zelfs beweerd dat zij het Filioque hadden geschrapt! In 808 schreef paus Leo III Karel de Grote dat hij, hoewel hij het ‘Filioque’ doctrinair juist achtte, deze toevoeging niet in de geloofsbelijdenis wilde opnemen. Toch bleef deze kwestie zeuren. In 1009 zond de pas gekozen paus Sergius IV een getuigenis van zijn geloof naar patriarch Sergius van Constantinopel, waarin het ‘Filioque’ was opgenomen. Hierop volgde weliswaar geen protest van de patriarch, maar de naam van de nieuwe paus nam hij niet in de diptieken (de officiële lijst van degenen met wie men in communio was en voor wie men bad) op, en dat is zo gebleven tot de dag van vandaag. In deze zin heeft de toevoeging van het Filioque aan de geloofsbelijdenis tot de scheiding tussen de Kerk van het Westen en die van het Oosten geleid. Aartspriester Theodoor van der Voort Vader Theodoor van der Voort is rector van de Russisch-orthodoxe parochie van de H.H. Eersttronende Apostelen Petrus en Paulus te Deventer. Icoon van Tweede Oecumenisch Concilie van Constantinopel (381).

Pokrof 6 Zal het morgen beter zijn… Persoonlijke ervaringen met hulpverlening aan Oost-Europa Na de val van deMuur hebben veel mensen contacten aangeknoopt inMidden- enOost-Europa. Er is allerlei hulp op gang gekomen: grootschalig, kleinschalig, soms op persoonlijke titel, soms via hulporganisaties of stedenbanden, soms met steun van de overheid. Minister Jan Pronk stelde bijvoorbeeld een verdubbelingsregeling in. Dat schiep de mogelijkheid, dat de overheid het geld dat was opgehaald voor bepaalde particuliere projecten, kon verdubbelen. Niet vergetenmag worden het PUM, een organisatie die gepensioneerde managers uitzendt naar OostEuropa. Niet alles is natuurlijk gelukt, maar een hoop ook wel. De vriendschappen die ontstonden zijn ook een resultaat. Wanneer het om landen met een orthodoxe traditie gaat hebben Nederlanders met een achtergrond in de Orthodoxe Kerk of in een katholieke parochie van de Byzantijnse ritus een beginnersvoordeel. Ze kennen vaak al de taal en voelen iets aan van de cultuur, die ze daar aantreffen. Soms is er wel een lichte cultuurschok, omdat het in Oost-Europa in de kerken niet altijd zo fraai is, als je jezelf in het Westen had voorgesteld. Je krijgt niet met ideale, maar met ‘de reëel bestaande kerken‘ te maken. De ‘Byzantijnen’ hadden ook een beginnersnadeel, omdat katholieken door orthodoxen soms gewantrouwd worden. Maar in de praktijk werd dat wantrouwen toch vaak overwonnen. Leden van de Byzantijnse kapel in Nijmegen zijn heel actief geweest in de stedenband Nijmegen-Pskov. Dat is nadrukkelijk geen kerkelijke organisatie, maar had wel met een oecumenisch samengestelde werkgroep kerken, die goed contact had opgebouwd met orthodoxe parochies, de rooms-katholieke parochie, de baptisten en de oudgelovigen aldaar.We hebben in 1991 eerst de zegen gevraagd van de toenmalige aartsbisschop van Pskov, Vladimir om contacten te leggen en we hebben die ook gekregen. We wilden niet de indrukwekken achter zijn rug tewerken. Frank en Nettie Dankloff van de Byzantijnse gemeenschap in Eindhoven zijn elf jaar in Orenburg betrokken bij de stichting. ‘Majak’ (vuurtoren) in Orenburg. Het is een project van de plaatselijke lutherse kerk. Men heeft geestelijk en lichamelijk gehandicapte kinderen uit hun Achterzijde jubileumboek t.g.v. 20 jaar Stichting Humanitaire Hulp Kinderen Oekraïne.

Pokrof 7 isolement gehaald. Nettie heeft nog Nederlandse les gegeven aan een universiteit inMoskou en via het PUMgeadviseerd bij landbouwprojecten in Wit-Rusland. Het is heel inspirerend om met deze mensen ervaringen uit te wisselen. Ik herken erg veel. Oprichten van een organisatie Piet Spijkers heeft bij vader JohanMeijer iconen leren schilderen en is later ook actief geweest binnen Aktie en Ontmoeting Oosterse kerken (AOK). Na de opheffing van de Sovjet-Unie was hij voor het eerst in Oekraïne. Het bezocht het Holosko-klooster van de redemptoristen in Lviv. Een van de monniken nam hem mee naar een oncologisch kinderziekenhuis. De ellende die hij daar aantrof raakt hem diep. Zelf vader en grootvader, voelde het als een opdracht om iets te gaan doen voor de kinderen die hij daar zag. Ik herken die ervaring. Ik ben door een orthodoxe diaken in diezelfde periode meegenomen naar het psychiatrisch ziekenhuis bij Pskov, waar hij werkte. Het dorp heette ‘Bogdanova’, ‘God heeft gegeven.’ Maar het ziekenhuis deed die naam geen eer aan. Ik kwam met een akelig gevoel in mijn maag naar buiten. Na verslag te hebben gedaan aan zijn thuisfront richtte Piet in 1991 de organisatie ‘Humanitaire hulp kinderen Oekraïne’ op. Dat leidde tot een groot aantal hulptransporten en projecten. Diverse kinderziekenhuizen werden gerenoveerd en van modernere apparaten voorzien. Er verrees een heel kindervakantiedorp voor weeskinderen, zwerfkinderen en kinderen uit gebroken gezinnen. Medisch personeel liep stage en werd omgeschoold in Nederland. De benadering van de patiënten werd dus verbreed. Het gaat niet alleen om het ‘repareren’ van de kinderen, maar ook om hun persoonlijke ontwikkeling en welzijn. Aan één ziekenhuis is een sport- en muziekcentrum toegevoegd. In Lviv ging een kinderpsycholoog aan de slag. Een ziekenhuis werd van vrolijke muurschilderingen voorzien. Piet probeerde bij de overheid aandacht te vragen voor de Aids-problematiek en daarvoor een voorlichtingsprogramma voor scholen op te zetten. Tot slot heeft het gezin Spijkers twee Oekraïense weeskinderen geadopteerd, die nu al op eigen benen staan. Professioneel Het is heel professioneel aangepakt. De gemeente Tilburg en het plaatselijke Elisabeth Tweesteden Ziekenhuis hielpen mee. Zijn contacten in het CDA hielpen ook. Anita Meijer en Lee Towers traden op bij sponsoravonden. De Lionsclub, de Kiwanis, ordes en congregaties hielpen mee. Het is tot nu toe gelukt de financiële continuïteit te waarborgen. De contacten verlopen in de coronatijd via telefoon en skype. Je kunt merken dat Piet Spijkers een achtergrond heeft in het zakenleven, waardoor hij gemakkelijk allerlei nuttige contacten legt en geld organiseert. Hij werkt niet bureaucratisch. Hij beslist zo snel mogelijk: ja of nee. Ik ben historicus. Ik heb die handigheid van huis uit minder meegekregen. Maar we konden in Nijmegen aanhaken bij een indrukwekkend en groot project in Pskov van de Evangelisch-LutherseKerkvanNoordrijn-Westfalen: een “Heilpädagogisches Zentrum”, een revalidatiecentrum, school en werkplaats voor zwaar gehandicapte kinderen. Piet stuitte op gebrek aan hygiëne, onveilige situaties, gevaarlijke elektriciteit, gebrek aan controle en coördinatie. Een heel andere benadering van het werk was nodig. Men voerde een dagelijks werkoverleg in en de werknemers moesten voortaan op vaste tijden aanwezig zijn. Ook hier heb ik veel herkening. Ik bezocht tijdens mij eerste bezoek aan Pskov in 1989 een keramische fabriek. Ik zag dat iedereen werkte zonder mondkapjes. Dat is gevaarlijk vanwege fijnstof van de gedroogde klei en de glazuren. Je krijgt daar stoflongen van. Maar een vraag daarover kwam niet over. Piet Spijkers met een van de kinderen in Oekraïne (Foto: archief P. Spijkers).

Pokrof 8 “Postbode van God” Ook Piets iconen vonden hun weg naar Oekraïne, waar hij geholpen heeft kapellen in te richten bij diverse instellingen. Plaatselijke priesters houden er vieringen, waarvoor veel belangstelling is. De zusterorganisatie in Oekraïne staat onder bescherming van Pokrof, de sluier van de Moeder Gods. Er is dus zowel in Nederland als in Oekraïne steeds een religieuze inspiratie aanwezig, die volgens Piet ook geholpen heeft om door moeilijke momenten heen te komen. In een jubileumboek bij het twintigjarig bestaan van zijn organisatie zegt Piet: “Ik probeer een postbode te zijn van God.” Je merkt nergens dat mensen uitgesloten worden vanwege hun overtuiging. De hulp is voor alle kinderen zonder onderscheid. Als buitenstaander heb je inOost-Europameer mogelijkheden je over kerkelijke conflicten heen te zetten, danwanneer je daar zelf midden in zit. De overheid in Oekraïne heeft nooit tegengewerkt, maar ook niet veel gesteund, zeker niet in financieel opzicht. Wanneer er iets officieel geopend moest worden waren zewél van de partij met de fanfare en de pers erbij. Aan de basis is de medewerking wel groot. Ook dat was herkenbaar. De overheid van Pskov is trouwens geleidelijk uit eigen beweging wel meer gaan investeren in gezondheidszorg, zeker in de stad zelf. Projecten van de bouworde (IBO) werden door het jeugdwerk van de stad goed ondersteund. Er was trouwens tot voor kort meer steun van het stadsbestuur voor hulpprojecten dan van het orthodoxe aartsbisdom. De vorige metropoliet Jevzjévi vond sociale projecten niet nodig. Er is wel steun bij enkele individuele orthodoxe priesters. Een daarvan was vader Pavel Adelgeim. Hij was niet alleen een groot theoloog en predikant. Hij kon ook nieuw glas in een raam zetten en muren metselen. In Boechara had hij eigenhandig met een ‘brigade’ baboesjka’s een schuur tot een kerk omgebouwd. Wanneer ik met hem zijn projecten bezocht, hielp ik altijd eerst mee: planken en stenen sjouwen, muren schoon maken, van alles. Dan werd ik niet meer als buitenlands controleur gezien, maar als vriend. En dan kwam er natuurlijk ook een fles op tafel. Zo kwam ik veel meer te weten. Ik ben zelfs mee geweest naar een fabriek. De bakstenen vielen daar al bijna uit elkaar, wanneer ze uit de machine kwamen: te veel zand en teweinig klei. Rommel dus! Ik begon vanuit interesse in liturgie en iconen, zong mee in het koor, maar kwam in de bakstenen terecht. Je wordt gedwongen om heel concreet te zijn. Ik heb in het Sava Krepetskij-klooster ook wel geadviseerd bij de restauratie. De twee hoofdkerken zijn heel professioneel gerestaureerd, maar daaromheen is het klooster soms belazerd. Na een jaar zat het poortgebouw al onder de scheuren. Dat kwam volgens mij, omdat ze heel slechte bakstenen hadden gebruikt. Die waren vanbinnen hol. Daar komt vocht in, dat ‘s winters bevriest en weer ontdooit. Ik heb mij ook daar dus met zingen in het koor énmet bakstenen bezig gehouden. Onderscheidingen In 2000 ontvingen zowel Piet als zijn vrouw Ella Spijkers een koninklijke onderscheiding. Piet werd in 2002 ‘man van het jaar’ in Oekraïne en in 2005 nog eens ‘Brabander van het jaar’ in Nederland. In 2010 ontving hij van de Oekraïense president Janoekovitsj een ‘orde van verdienste‘ voor Oekraïne. In 2020 kreeg hij van ambassadeur Vsevolod Chentsov nog eens ‘de orde van Jaroslav de Wijze”. Ik heb het niet verder gebracht dan een mooie symbolische toegangssleutel tot de stad Pskov. Altijd handig, wanneer je daar voor de poort staat. Dewebsite van “Humanitaire hulpKinderenOekraïne” vermeldt volgende actuele prioriteiten: - Het oncologisch kinderziekenhuis in Lviv voorzien van medicijnen en apparatuur. - Ondersteuning van het beheer van een ziekenhuis in Korlevitsji. - Het geboorteziekenhuis in Lviv voorzien van moderne apparatuur. - Beheer van het kinderkamp in Grebeniv en het organiseren van kindervakanties. Het postbanknummer is IBAN NL23RABO0191231746 ten name van: Humanitaire hulp Kinderen Oekraïne. Paul Baars Enkele kinderen in Oekraïne met de SMA spierziekte waarvoor Piet Spijkers de meeste zorg voor materialen en vitaminen heeft overgenomen (Foto: archief P. Spijkers).

Pokrof 9 In gesprek met de islam Jezus bleef altijd een vrome jood, wordt wel gezegd; en de islam en het christendom hebben elkaar langdurig beïnvloed. De drie godsdiensten ontlopen elkaar niet heel veel. Een reden voor begrip en acceptatie? De huidige discussie met de islam gaat vooral over hoofddoekjes, homohaat en terrorisme, waarbij de informatie wordt verstrekt door een paar populisten. Was het in de Byzantijnse tijd beter? Johannes van Damascus De ‘ismaëlieten’ noemde Johannes van Damascus (675-749) ze, naar de zoon die Abrahamkreeg bij eenEgyptische slavin, en hun geloof een ketterij. Hij kwam uit een christelijke familie, zijn vader was secretaris in vijf opeenvolgende kalifaten. In 635 was Damascus door de Arabieren veroverd, maar de christenen, bruikbaar vanwege hun administratieve kwaliteiten, hadden het niet moeilijk. Johannes zelf speelde als eerste adviseur een rol in de regering. Vanaf 721 werd het regime minder tolerant, en in 735 vertrok hij naar het klooster Mar Saba op de westelijke Jordaanoever. Hij werd monnik, en in zijn cel schreef hij De bron der kennis, een der meest verfijnde encyclopedische werken van de christenheid. Het werd in het Latijn vertaald, en Thomas vanAquino, hetGrieks nietmachtig, schreef dat hij er elke dag een paar bladzijden uit las. Het boek begint met een deel filosofische uiteenzettingen, waarna een behandeling van de ketterijen, en tenslotte het meest waardevolle deel: een systematische uiteenzetting van het christelijke geloof. In het middenstuk worden honderd ketterijen behandeld. met als honderdste: het geloof der ismaëlieten, een ketterij dus, die louter het christendom nabootst, en waarin de antichrist zich aankondigt. Let wel dat de nieuwe godsdienst hierwordt gezien als iets christelijks, op een foute manier. Mohammed is dan beïnvloed door Arius, die de goddelijkheid van Christus ontkent, en door Nestorius, die de benaming ‘godbarende’ voor Maria (concilie Efeze 431) afwijst en zodoende, althans in de visie van joden en moslims, de godheid van Christus ontkent. Nee, we hebben hier geen echt gesprek, eerder een traktaat. In de loop van ons artikel noemen we vooral de onderwerpen die ter sprake komen; ingaan op de stellingen en tegenwerpingen zou ons te ver voeren. Het gaat vaak om punten waar Koran en Bijbel elkaar raken. Een belangrijk onderwerp in het traktaat is de messias Jezus. De ismaëlieten stellen ook dat er een God is die alles gemaakt heeft, en die zelf niet geschapen is. Maar Jezus is een profeet, een dienaar vanGod, niet zelf God.Wel is hij geboren uit de Maagd Maria, en is nu bij God in de hemel. De kruisiging door de joden heeft niet daadwerkelijk plaatsgehad, in zijn plaats werd Johannes van Damascus, Arabische icoon 19e eeuw. Het was een traditie in de Byzantijnse literatuur: gesprekken met moslims. Tot beter begrip van het nieuwe geloof, of waren er andere motieven? Op deze plek drie schrijvers: Johannes van Damascus, Abu Qurra, en keizer Manuel II.

Pokrof 10 een schim gekruisigd. Johannes sprak Arabisch, en kende de Koran. De ismaëlieten zeggen dat het boek uit de hemel naar Mohammed is neergedaald. Maar, zegt Johannes, waren er getuigen, zoals bij Mozes toen hij de stenen tafelen ontving? En wij, die de godheid van Christus aannemen, worden door hen meergodendienaars genoemd, en heidenen, omdat wij het Kruis vereren. Maar zijn zij niet eerder ketters die God verminken, door te vermijden God een metgezel te geven? We weten dat het taboe dat de islam stelde op afbeeldingen van levende wezens een rol heeft gespeeld in de Byzantijnse iconenstrijd. Dit dwong de christenen tot een diepere bezinning op de iconenverering. Het zal niet toevallig zijn dat het diepzinnigste geschrift hierover van de hand is van Johannes van Damascus. AbuQurra Een generatie later hebben we Theodorus Abu Qurra (750-825). Hij was een melkitische bisschop van Harran, toen een grote handelsstad in Mesopotamië, in Zuidoost-Turkije aan de grens met Syrië, nu een archeologische vindplaats. In de grote stad waren allerlei godsdiensten vertegenwoordigd. Abu Qurra bezocht Alexandrië, het Catharinaklooster op de Sinaï, en bij Jeruzalem het Mar Saba-klooster. Hij schreef het ‘Debat van een Saraceen met een Christen’. Op allerlei plekken is het auteurschap dan weer omstreden, de inhoud ligt in de lijn van het denken van Johannes van Damascus. Thema’s zijn hier de almacht vanGod en de oorsprong van goed en kwaad. Zowel christendom als islam nemen aan dat de mens vrij is om te kiezen. Ook de duivel is een vrij wezen. Vanwege de polemiek werd meestal aangenomen dat de islam een fatalistische godsdienst is, maar in de meeste islamitische stromingen wordt de vrije wil benadrukt. Misschien onder invloed van de christelijke theologie. De Saraceen, met wie de bisschop in debat is, is dan wel weer deterministisch: goed én kwaad komen van God. Er komt een debat over de schepping. Na de zevende scheppingsdag, aldus de bisschop, hield God ermee op, en de mensen konden in vrijheid verdergaan. De Saraceen meent dat God elke dag weer opnieuw schept. Het lijden van Christus komt ter sprake. De Saraceen meent: als het lijden van Christus noodzakelijkwas, moetenwe de joden dan niet dankbaar zijn? (Merk in het voorbijgaan op dat in het Nieuwe Testament de joden een beduidend ongunstiger rol krijgen toebedeeld dan de Romeinen). Godwil de vrijheid van demens, en liet dit toe, ook al was de daad slecht. Daarnaast kennen we van Theodorus een reeks korte gesprekken; tussen ‘de bisschop’, oftewel ‘Theodorus’ en zijn opponent ‘de Saraceen’, ook wel: ‘de hagareen’, of ‘de barbaar’, en ook wel met andersdenkende christenen of joden. Hoewel de tijden er niet naar waren, worden de gesprekken in de vriendschappelijke sfeer gehouden.Waarschijnlijkwaren ze geschreven ter onderrichting van de gelovigen, oftewel: hoe te antwoorden als een andersdenkende jemet deze of gene vraag benadert? Waarmee kon de Saraceen het je moeilijk maken? De vergelijking tussen Mohammed en Christus. De komst van Christus, kun je zeggen, werd eeuwen lang aangekondigd, was dat bij Mohammed ook het geval? Dan is er het gezag van de traditie. Kan een leer onfeilbaar zijn omdat zij uit de traditie is overgeleverd (de Saraceen), of is die later nog voor verbetering vatbaar? Hoe is het mogelijk dat brood en wijn Lichaam en Bloed van Christus worden, ter vergeving van zonden? Een groot probleem is de Drievuldigheid. Hoe kan het Woord van God. tevens Zoon van God, zelf ook God zijn? Weer: het lijkt op veelgodendom. Hoe kan een God gekruisigd worden en sterven? En waarom had God dan niet meerdere zonen? Ook de polygamie komt ter sprake. De omgang tussen man en vrouw dient twee doelen: het bevredigen van de lust, en het krijgen van kinderen. Daar zijn beide partijen het over eens. Ook dat vrouwen meer geneigd zijn tot hartstocht. Allerlei redeneringen zijn er dan waarom een en ander beter gaat met één vrouw, of met meer vrouwen. KeizerManuel II In de tijd van Manuel II (1349-1425, keizer vanaf 1391) was het Byzantijnse Rijk nog maar een schim van wat het ooit geweest was. Constantinopel was nog niet ingenomen. De keizer was vazal van de Ottomaanse sultan Bayezid I, en moest in 1391 met hem mee op krijgstocht tegen enige opstandige Turkse vorstendommen. De winter werd in Ankara doorgebracht. In de 20 dagen dat ze daar verbleven, vond een reeks gesprekken plaats tussen de keizer en een belangrijke islamitische theoloog, hier aangeduid als ‘De Pers’. Manuel ontsnapte uit zijn gevangenschap, en voltooide in 1399 zijn ‘Gesprekken met de Pers’. Het bevat 26 gesprekken en telt in vertaling 300 bladzijden. De Pers wordt voorgesteld als een eerbiedwaar-

Pokrof 11 dige oudereman, geleerd, en zeer belangstellend naar de christelijke leer. Ook andere hovelingen volgen de gesprekken met aandacht. De Pers zegt dat hij de hanen wil laten doden, omdat ze met hun gekraai ‘s morgens een einde maken aan de gesprekken. De besproken problemen houden hem uit zijn slaap, en hij belooft een bezoek aan Constantinopel. Manuel slaapt uitstekend, in de rustige zekerheid van het geloof. Enige thema’s die aan de orde komen: de vraag of de Septuagint wel of niet een vervalsing is, de onsterfelijkheid van de engelen, de vrije wil van de mens en de vergevingsgezindheid van God. De christelijke bezwaren tegen het vleselijke paradijs bij de islam. De superioriteit van het christendom: ook al behalen de islamieten militaire successen, het wil nog niet zeggen dat hun geloof superieur is. De Pers oppert dat de islam een brug kan zijn tussen jodendom en christendom. En er wordt natuurlijk gediscussieerd over de Drieëenheid en de twee naturen van Christus. Dit soort boeken waren talrijk, en dienden om de superioriteit van het christendom te benadrukken. De Koran wordt zelden letterlijk aangehaald, de islam wordt vaak verkeerd weergegeven, en allerlei verdraaiingen worden in latere geschriften overgenomen. Het model van de gesprekken is de Platoonse dialoog. Zoals men weet begint die met een Socrates die bekent dat hij weinig weet en enige onschuldige vragen stelt; al spoedig voert Socrates het hoogste woord, waarbij zijn opponenten van zojuist vooral beamen wat hij zegt: “Dat geloof ik ook”, “Waar is het wat ge zegt”. Het zal duidelijk zijn dat ook hier de christen het laatste woord heeft. Overigens werden door moslim- schrijvers ook dialogen geschreven, en dan met christenen. Het boek vanManuel heeft een zekere levendigheid. De gesprekken zullen niet letterlijk weergegeven zijn, en dat was ook niet de bedoeling. We krijgen een beeld van het leven bij de sultan, de versnaperingen die de gasten krijgen, de maaltijden. Manuel vond de platte Turkse broden niet lekker - slecht gebakken waren ze. Hij stelt debeschaafde, bij tijdenhumoristischePers tegenover de barbaarse sultan, met zijn agressieve natuur en zijn drinkpartijen, humeurig als hij niet op jacht kan. De Pers heeft alle aandacht voor wat de keizer zegt. Dit toont natuurlijk ook dat de keizer superieur het woord kon voeren, en dat hij met onderscheiding werd behandeld. We komen dan op een mogelijk motief voor dit geschrift. Het politieke leven van Manuel II is een rampzalig verhaal - zijn vele geschriften benadrukken zijn keizerlijke waardigheid. Benedictus XVI en verder In zijn lezing aan de universiteit van Regensburg in 2006 citeerde paus Benedictus XVI uit de 17e dialoog van het boek vanManuel: “Laat mij zien wat Mohammed voor nieuws heeft gebracht en je zult er slechts slechte en onmenselijke dingen vinden, zoals zijn gebod om het geloof dat hij predikte, te verspreiden met het zwaard.” “Geweld is onverenigbaar met het wezen van God en het wezen van de ziel.” Het tumult in de islamitische wereld was groot - terecht uiteraard. Erdogan eiste excuses, fatwa’s werden uitgevaardigd, en meer. Natuurlijk verklaarde de paus dat een en ander uit zijn verband was gehaald, dat hij het zo niet bedoeld had. Zijn lezing ging meer over de plaats van de logos in het geloof, de mogelijkheid het geloof in overeenstemming te brengen met de rede, en dat dit niet het belangrijkste was voor de islam. Overigens hoopte hij op een vruchtbare dialoog. Gedachtenwisselingen tussen christenen en moslims vind je ook op internet. Verademend is het hoe zomaar iemand schrijft: “Mijn man en ik hebben onze kinderen opgevoed als moslims. Dat wil zeggen: we hebben hen laten zien hoe je goed omgaat met elkaar en met de schepping. En mijn man heeft ze leren bidden. Ze hoeven niet te bidden van ons, maar het mag wel.” Dolf Bruinsma Literatuur: Johannes Damascenus &Theodorus Abu Qurra “De eerste christelijke polemiek met de islam”, vertaald en toegelicht door Michiel Op de Coul en Marcel Poorthuis (2011). Uitg. Meinema, reeks Ad Fontes. Byzantijnse munt met op de achterzijde (rechts) keizer Manuel II. Op de voorzijde (links) afbeelding van Christus (Foto: Wikimedia Commons ).

Pokrof 12 Het recente overlijden van Irinej (1930-2020), de Servisch-orthodoxe patriarch, aan het SARS-CoV-2 virus op 20 november zal niemand zijn ontgaan in de orthodoxe gemeenschap. Op 22 november 2020 is het stoffelijk overschot van de kerkleider bijgezet in de crypte van de kathedraal van SintSava te Belgrado, een kerk die officieel nog geopend en gewijd moet worden. Ter nagedachtenis aan zijne heiligheid is dit artikel een vluchtige, biografische terugblik (in het bijzonder zijn patriarchaat), waarna in de daaropvolgende uitgave een vooruitblik zal worden besproken over de nieuwe Servische patriarch. Jeugd en opleiding Miroslav Gavrilovic´ is geboren op 28 augustus 1930 in het bescheiden dorp Vidova, nabij de hoofdstad van het district Moravica, Cacak. In eerste instantie genoot hij zijn theologische opleiding aan het door Sima Andrejevic (18041882) opgerichte seminarie te Prizren. Na het voltooien van zijn opleiding aan het seminarie vervolgt hij zijn studie theologie aan de welbekende Theologische Faculteit in Belgrado. Alvorens Miroslav zijn carrière als geestelijke voortzet vervult hij allereerst zijn militaire dienstplicht van anderhalf jaar. De Heilige Synode van Bisschoppen benoemt Miroslav na zijn militaire diensttijd tot docent aan het Prizren-seminarie, een functie die hij vervult tijdens het volgen van zijn postgraduate studie in Athene. Miroslav ontvangt zijn tonsuur van de toenmalige patriarch German (1889-1991) in 1959 in het Rakovica-klooster, waarna hij de monastieke naam Irinej heeft aangenomen. In diezelfde maand wordt Irinej op 27 oktober benoemd tot hieromonnik aan de Ruzica-kerk te Kalemegdan. Hoewel Irinej zijn werkzaamheden als docent aan het Prizren-seminarie en zijn postgraduate studie in Athene voortzet, is er relatief weinig bekend over de jaren 19591969. In 1969 verruilt Irinej zijn thuishaven in Prizren voor de kloosterschool aan het Ostrogklooster in de buurt van de plaats Nikšic, het welbekende klooster in de rots Ostroška Greda in Montenegro. Aldaar gaat Irinej aan de slag als rector. Desalniettemin besluit Irinej na nog géén jaar later terug te keren naar zijn geliefde Prizren-seminarie, waar hij wordt aangesteld als rector. Werkzaamheden als bisschop In 1974 wordt Irinej vicaris van patriarch German met als titel ‘bisschop van Moravica’. Een jaar later is Irinej benoemd als bisschop van Niš, een functie die hij tot 2010 zal bekleden. Een van de meest opvallende daden in zijn periode als bisschop is tijdens de Kosovo-oorlog van 1998-1999. Immers, tijdens deze oorlog hebben Serviërs in eerste instantie hun toevlucht gezocht in het theologische seminarie te Prizren. Na het beëindigen van de Kosovo-oorlog op 12 juni 1999 is het merendeel van de Serviërs in august alsnog gevlucht naar Servië. Op het moment dat de Albaniërs terugkeren naar Prizren is een aanzienlijk deel van de Servische gebouwen door hen vernield, waaronder ook het theologisch seminarie. Irinej besluit het instituut waar hij zo lang heeft gewerkt te hulp te schieten door het uitbreiden van de onderwijsfaciliteiten in Niš, waar hij op dat moment als bisschop is aangesteld. Hierdoor kunnen de docenten en studenten van Prizren hun onderwijs voorzetten in Niš na twee turbulente jaren. Periode als patriarch Een jaar voor het overlijden van patriarch Pavle (1914-2009) neemt de Heilige Synode van Bisschoppen in mei 2009 Irinej op als lid van de synode. Daarmee is het mogelijk geworden voor Irinej om gekozen te worden als patriarch. Op 22 januari 2010, welgeteld twee maanden na het overlijden van Pavle, is Irinej dan ook gekozen als patriarch, waarbij hij tegelijkertijd de functie van aartsbisschop van Pec en metropoliet van Belgrado en Karlovci bekleedt. Hij is samen met Amfilohije Radovic en Irinej BuloTerugblik. Patriarch Irinej (1930-2020), hoeder van de Servische traditie. Patriarch Irinej (Foto: Wikipedia). ´ ^ ´ ´ ´ ´

Pokrof 13 vic een van de drie kandidaten geweest die de meeste stemmen heeft gekregen bij de Heilige Synode van Bisschoppen, destijds bestaande uit 45 bisschoppen. Het eerste jaar van Irinej’s patriarchaat blijkt niet geheel verlopen zonder kleerscheuren. Zo raakt Irinej nog géén week na zijn electie op 28 januari 2010 verwikkeld in een discussie met de Islamitische Gemeenschap in Servië (IZS), nadat hij kritiek heeft geuit op de islam. Deze uitlaten zijn gepubliceerd in de Servische krant Blic. Nadien heeft Irinej in zijn excuses aan de islamitische gemeenschap te kennen gegeven dat het citaat uit zijn context is gehaald. Ondanks deze eerste ongelukkige week is Irinej gelijk aan de slag gegaan om de oecumenische relaties tussen de Servische Kerk en de Rooms-katholieke Kerk. In datzelfde jaar heeft Irinej namelijk aangegeven niet negatief te staan tegenover een bezoek van paus Benedictus XVI voor de aanstaande viering van het Edict van Milaan (313) in 2013. Het betreft een belangrijk diplomatiek document voor het christendom, waarmee keizer Constantijn de Grote (ca. 273/280-337) en keizer Valerius Licinius een einde zouden hebben gemaakt aan de vervolging van christenen. De viering van het edict vindt plaats in Niš, wat een goede manier zou zijn voor een oecumenisch dialoog, aldus Irinej. Desalniettemin heeft de ontmoeting niet plaatsgevonden door interne druk van de Servisch-orthodoxe Kerk op Irinej, aangezien de kerk wil dat het Vaticaan eerst zijn excuses aanbiedt voor zijn rol in de genocide van de Serviërs in Kroatië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een andere kwestie waar Irinej zich over heeft gebogen tijdens zijn periode als patriarch is de situatie rondom Kosovo. Immers, sinds de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo op 17 februari 2008 heeft dit ook de Servisch-orthodoxe Kerk beïnvloed. Zo stelt Irinej het volgende over Kosovo: “…ons Heilige Land, ons Jeruzalem… […] Zonder Kosovo heeft Servië geen verstand en geen ziel.” Met andere woorden, Irinej beschouwt Kosovo als de wieg van religieus en historisch Servië. Om het Servische standpunt inzake de Kosovo-kwestie kracht bij te zetten, onderneemt Irinej wederom een initiatief voor het uitnodigen van de paus. Indien een bezoek van paus Franciscus gerealiseerd zou kunnen worden, zou het politiek gunstig kunnen zijn. Desalniettemin is dit bezoek wederom niet doorgegaan. In 2018 benadrukt Irinej dat de naam van de Servisch-orthodoxe Kerk veranderd kan worden naar ‘Servisch-orthodoxe kerk-Patriarchaat Pec om de relatie met de Kosovaarse religieuze gemeenschap te benadrukken. Toekomst Over het algemeen wordt Irinej beschouwd als een gematigde traditionalist door zijn collegae, waarbij hij veelvuldig poogt een interreligieuze dialoog aan te gaan. Onderwerpen die voor nationalistische bisschoppen taboe zijn, snijdt Irinej publiekelijk aan. Tegelijkertijd heeft Irinej in een regio waar de kerk een aanzienlijke invloed heeft op de politiek enige stabiliteit weten te verschaffen. Na het overlijden van Irinej is de Heilige Synode van Bisschoppen bijeen gekomen op 20 november 2020 in Belgrado om de commissie samen te stellen, die zorg draagt voor de verkiezing. Daarover zal meer toegelicht worden in de volgende uitgave van Pokrof. Nick Pouls Patriarch Irinej (Foto: Wikimedia Commons). ´ ´

Pokrof 14 Koptische icoon van Antonius de Grote door Adel Nassief (Foto: archief Koptisch-orthodoxe Kerk Amsterdam).

Pokrof 15 Antonius de Grote Antonius deGrotewerd geboren rond 251 in Koma, het huidige Qiman al-Arjas, in Midden-Egypte. Zijn ouders waren rijke grootgrondbezitters. Toen Antonius ongeveer tussen de 18 en 20 jaar oud was, stierven zijn ouders. Ze lieten hem achter met de zorg voor zijn jongere, ongetrouwde zus. Tevens erfde hij het aanzienlijke vermogen van zijn ouders. Op een dag kwamhij in een kerk waar het evangelie werd voorgelezen. De voorgelezen tekst was Mt 19, 21, waar Jezus volgens het Leven van Antonius zegt: ‘Als je volmaakt goed wilt zijn, vooruit, verkoop dan al wat je bezit, geef het aan de armen en komMij dan volgen. Je zult een schat in de hemel hebben.’ Antonius gaf sommige van de landerijen aan zijn mededorpsgenoten; de rest van zijn eigendom verkocht hij en gaf het geld aan fondsen voor de armen. De zorg voor zijn zus vertrouwde hij toe aan een groep van christelijke maagden. Zelf begon hij een ascetisch leven te leiden. Voor de volgende twee jaar bleef Antonius wonen in de omgeving en bracht de eerste jaren van zijn ascese door als de leerling van een plaatselijke kluizenaar. Antonius wordt wel beschouwd als de eerste monnik en als de eerste die een leven van eenzaamheid zocht in de woestijn. Maar er waren voorgangers. Zo waren er de zogeheten Therapeuten geweest, die in de eerste eeuw n. Chr. waren beschreven door de joodse filosoof Philo van Alexandrië en die een leven van volmaaktheid wilden leiden. Tot welke religie ze behoorden was onduidelijk. Er waren ook al christelijke asceten van wie de heilige Thecla een legendarisch voorbeeld was. Deze asceten hadden zich teruggetrokken op geïsoleerde plekken in de buitenwijken van de steden. Antonius zou dan besloten hebben deze traditie te overtreffen door naar de eigenlijke woestijn te trekken. Hij trok naar de Nitrische woestijn bij de huidige Wadi Natroen, op de rand van de Westelijke Woestijn, zo’n 95 kmtenwesten van de toenmalige Egyptische hoofdstadAlexandrië. Daar trok hij zich terug in een graf en verbleef hij ongeveer 13 jaar. Antonius hield een strikt ascetisch dieet aan, dat bestond uit alleen brood, zout enwater; hij onthield zich van vlees en wijn. Hij at maar een keer per dag en soms hield hij een vasten gedurende 2 à 4 dagen. Na 15 jaar sinds zijn aanvang als asceet, hij was toen 35 jaar oud, besloot hij zich terug te trekken uit de omgeving waar mensen woonden en te gaan wonen in absolute eenzaamheid. Hij ging de woestijn in naar een berg in de buurt van de Nijl, Pispir geheten. Daar leefde hij 20 jaar in een oud verlaten Romeins fort. Zijn voedsel bereikte hem over de muur. Pelgrims bezochten hem, maar hij weigerde hen te zien. Maar mettertijd vestigden zich mensen die zijn leerlingen wilden zijn in grotten en hutten rondom de berg. Zo ontstond er een kolonie van asceten die de geestelijke leiding van Antonius zochten. Op een gegeven moment gaf hij gehoor aan hun aanhoudende vragen en kwam hij uit zijn afzondering; dat was rond het jaar 305. Zo’n 5 à 6 jaar wijdde hij zich aan het onderricht en de organisatie van een grote groep monniken die rond hem was ontstaan. Hierna trok hij zich weer terug in wat het Leven van Antonius de binnenste woestijn noemt die lag tussen de Nijl en de Rode Zee. Hij ging wonen op een berg, Kolzim geheten, waar heden ten dage nog altijd het Koptisch-orthodoxe klooster van de heilige Antonius staat. Daar bracht hij de laatste 45 jaar van zijn leven door in afzondering, maar niet zo strikt als in Pispir. Hier ontving hij mensen en trok geregeld de woestijn door naar Pispir. Tijdens de vervolging onder keizerMaximinus rond 311 – hij was toen ongeveer 60 jaar oud – trok Antonius naar Alexandrië om – niet zonder gevaar voor eigen leven – degenen te bezoeken en moreel te steunen die gevangen genomen waren. Antonius was niet de eerste asceet of kluizenaar, maar hij wordt terecht ‘vader van het monnikendom’ genoemd omdat hij zijn leerlingen in een

Pokrof 16 gemeenschap organiseerde en omdat door het Leven van Antonius, geschreven door Athanasius, veel monnikengemeenschappen worden gesticht in Egypte en elders in de toenmalige christelijke wereld. In 338 verliet hij tijdelijk de woestijn omAlexandrië te bezoeken om de leer van Arius te weerleggen. Toen Antonius gestorven was in 356 werd hij volgens zijn eigen instructies in het geheim begraven in een graf in de buurt van zijn cel. Over Antonius wordt verteld dat hij vele bekoringen had te verduren in de vorm van demonen die in verschillende gestalten aan hem verschenen: als wilde woestijndieren, als duivels en soms als bekoorlijke vrouwen. Antonius ging met hen de strijd aan; hij werd ook wel toegetakeld door de demonen. Een keer probeerde Antonius aan de demonen die hem plaagden te ontsnappen door zich in een grot te verbergen. Er waren zoveel demonen in de grot dat Antonius’ dienaar hem naar buiten moest dragen omdat ze hem dood hadden geslagen. Toen de kluizenaars bijeen kwamen rond Antonius’ lijk om te rouwen, werd Antonius weer tot leven gebracht. Hij vroeg zijn dienaren hem terug te brengen naar de grot waar de demonen hem hadden geslagen. Daar aangekomen riep hij tot de demonen en ze kwamen terug als wilde beesten om hem aan stukken te scheuren. Plotseling had er een helder licht geflitst en de demonen waren weggelopen. Antonius wist dat het licht van God vandaan gekomen moest zijn. Hij vroeg God waar Hij tevoren was geweest toen de demonen hem hadden aangevallen. “Waarom bent U niet meteen verschenen om een eind te maken aan mijn pijnen.” God antwoordde: “Ik was er wel, Antonius, maar Ik wachtte om jouw gevecht te zien. Je hebt volgehouden en bent niet verslagen. Daarom zal Ik voortaan altijd je helper zijn en zorgen dat je overal beroemd wordt”. De eerste die over Antonius’ bekoringen sprak was Athanasius van Alexandrië die het Leven van Antonius schreef. Deze verhalen over de bekoringen kregen echter pas nadruk vanaf de middeleeuwen toen de psychologie van het individu van groter belang werd. Middeleeuwse maar ook moderne schilders hebben deze gebeurtenissen uit het leven van Antonius geschilderd, zoals bekende schilders als Jeroen Bosch uit de middeleeuwen en Salvador Dali in de moderne tijd. Leo van Leijsen

Pokrof 17 De Orthodoxe Kerk in Alaska Hoe het begon “We zijn er nog”, aldus bisschop Nicolai van het Orthodoxe bisdom van Alaska in 2006. Deze woordenwijzen eerder op lastige dan op gemakkelijke perioden voor de kerk. Alaska geldt als de bakermat van de Orthodoxe Kerk in de Verenigde Staten van Amerika. Sinds het midden van de 18e eeuw namen Siberisch-Russische kolonisten hun geloof mee naar Alaska waar ze rijk hoopten te worden met de bonthandel, de zogeheten fur rush (zie Pokrof, 2020, 4). Ze stuitten er op de eeuwenoude inheemse culturen van jagers gestempeld door het sjamanisme, culturen die de kolonisten al kenden vanuit Siberië. Al snel namen de Russische kolonisten veel lokale praktijken over en als ze ziek waren bezochten ze een sjamaan. Ze hielden in dat afgelegen Alaska daarnaast vast aan hun orthodox-christelijke geloof. Als lekenchristenen doopten ze inwoners en hun eigen kinderen stammend uit hun relaties met inheemse vrouwen. Hele regio’s en eilanden gingen over naar het nieuwe geloof. In dit artikel wil ik enkele historische en actuele gebeurtenissen weergeven om het boeiende narratief van het orthodoxe geloof in het verre Alaska wat ‘dichterbij te halen’. En hoe het verder ging Na de eerste missionering door leken volgde ruim50 jaar later in 1794 de eerste officiële missiepost van 10 monniken op het eiland Kodiak waarvan vader Herman de bekendste werd (zie Pokrof 2020/4). Nog eens 30 jaar later arriveerden de eerste priesters. Zowel de monniken als de priesters troffen de eerdere christelijk-orthodoxe parochies aan met lekenkerkdiensten, een basale geloofskennis en schooltjes met tweetalig onderwijs (inheems en Russisch). John Ledyard, verslaggever van de befaamde Britse ontdekkingsreiziger James Cook, reizend naar de eilanden ten zuiden van Alaska, noteerde in 1787 al dat hij het onderscheid tussen inheemsen en Russen niet goed konmaken. Ook andere ontdekkingsreizigers merkten dit op. In 1867 verkocht de Russische tsaar zijn kolonie De creatie van een inheems christelijk geloof in sjamanistisch gebied. Alaska aan de Verenigde Staten van Amerika, de zogeheten Overdracht of ‘Cession’. Al snel betekende deze regiemwisseling niet alleen het begin van een tweede kolonisatie van Alaska, maar ook zware concurrentie voor de Orthodoxe Kerk van de rooms-katholieke en vooral de fervente protestantse nieuwkomers. Dr. Michael Oleksa, orthodox priester en historicus in Alaska, stelt dat het aantal orthodoxen in de steden van Alaska momenteel krimpt, maar standhoudt op het platteland: ‘ja, we bestaan nog’. Orthodox Alaska in cijfers Volgens een peiling uit 2020 van het befaamde PewResearchCenter inUSA is vande volwassen populatie 4% Russisch-orthodox en 1% Grieks- orthodox. Dat komt neer op ongeveer 30.000 ‘Russische’ gelovigen. Niklaus von Houck houdt het in 2019 op een aantal van 50.000. Opvallend genoeg vermeldt het document over milieubescherming van het orthodoxe bisdom zelf uit het jaar 2010 het aantal van slechts 20.000 orthodoxen. Verder zijn er een paar honderd orthodoxe oudgelovigen en enkele duizenden Grieks-orthodoxen. In totaal wonen er 110.000 inheemse Alaskanen (de ‘First Nations’) waarvan 1% nog de oorspronkelijke sjamanistische religie aanhangt. Onder de inheemse bevolkingsgroepen blijft de Orthodoxe Kerk dus nog een minderheid. Spirit houses op kerkhof in Alaska, met vooraan links de kleinere spirit houses voor overleden kinderen (Foto: Drachman Institute).

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=