Jaargang 67 Nummer 4

Pokrof 20 De leken vormen een kring die tegelijk van de wereld is en van de Kerk. De sacramenten kun- nen ze niet toedienen, in de plaats daarvan lei- den ze hun leven in de sfeer van genade. Door de eenvoudige tegenwoordigheid in de wereld van de ‘gewijden’, ‘woordgewordenen’, van hun priesters in hun substantie zelf, behoudt het universele priesterschap van de leken de kracht van het kosmische heilige, van de kos- mische liturgie: buiten de muren van de ge- bedsruimte zetten de leken in hun leven de liturgie van de Kerk voort. Door hun actieve aanwezigheid brengen zij de waarheid van de geleefde dogma’s in het sociale leven en in de menselijke betrekkingen, en verdrijven zo het demonische en geprofaniseerde uit de wereld. De drievoudigewaardigheid van de leken In het gebed van de officie van de Zalving wordt gevraagd: “O, Redder, u hebt de gaven verleend aan de profeten, de koningen en de opper- priesters, geef die door deze heilige olie ook aan hen die de zalving ontvangen”. Met een verwijzing naar de woorden wij zijn Christus’ deelgenoten geworden (Hb 3,14) bevestigen de Vaders dat elke christen, door deel te nemen aan het het drievoudige officie van de Heer, wordt bekleed met zijn koninklijke, priester- lijke en profetische waardigheid. De H. Macarius zegt: “Het christendom is niet iets middelmatigs, het is een groot mysterie. Overweeg je eigen adeldom ... door de Zalving wordt iedereen koning, priester en profeet van de heilige mysteriën”. Volgens de H. Cyrillus van Jeruzalem komt het teken dat de priester geeft over de nieuw gevormde, overeen met het teken waarmee Christus zelf werd gemerkt. De koninklijke waardigheid is van nature ascetisch: zij is het overwicht van het geestelijke over het materiële, over de instincten en de dwang van het vlees, de bevrij- ding van alles wat de wereld ons wil opleggen. De H. Oecumenicus zegt het: “De Geest toont zijn koninklijkheid in de vrije beschikking over zijn wensen, wat inherent is aan de koning; over alles heersen is de koninklijke natuur eigen.” Zo is de koninklijke waardigheid het ‘hoe‘ van het bestaan, de koninlijke hoeda- nigheid van het heersen, van het heer en meester zijn. Het ‘wat’, de inhoud van het bestaan, valt op zijn plaats in de ‘priesterlijke’ waardigheid. De H. Paulus (Rom. 12) spoort ons aan ons lichaam aan te bieden als levend offer, wat de redelijke eredienst is: van ons zijn, van ons leven een eredienst maken, een levende lofprij- zing en eucharistie. Origenes drukt het bewon- derenswaardig uit: “Allen die de zalving hebben ontvangen, zijn priesters geworden ... Als ik mijn broeders zo liefheb dat ik mijn leven voor hen zou geven, en als ik vecht voor de waarheid tot mijn dood ... , als de wereld voor mij gekruisigd is, en ik voor de wereld, dan heb ik een offer gebracht en word ik priester van mijn bestaan.” Evenzo Gregorius van Nazianze: “Wij zijn priesters door onszelf te offeren als een geestelijke offerande.” Het is de innigheid van de wens van God, van de dorst van God die van de mens een zuivere offerande maakt. De zui- veren van hart zullen God zien, en door hen zal God zich laten zien. Om de profetische waardigheid duidelijk te maken vat de H. Oecumenicus al die waardigheden in één zin samen: “Koningen door de beheersing van onze hartstochten, priesters om ons lichaam te offeren, profeten omdat we zijn ingewijd in de grote mysteriën.” De H. Theophilus voegt hieraan toe: “Profeet omdat hij ziet wat het oog niet heeft gezien”. Volgens de Bijbel is een profeet iemand die gevoelig is voor de ‘bedoelingen van God’ in de wereld, iemand die de loop van de geschiedenis begrijpt en ontraadselt zoals die door de Voorzienigheid is beschikt, onder de blik van God. Eusebius van Caesarea, in zijn Demonstratio Evangelica (‘Bewijs van de Waarheid van het Evangelie’), schrijft: “Wij branden het reukwerk op elke plek en we offe- ren hem de geurige vrucht van een praktische theologie.” Dit is een prachtige definitie van het lekendom: dat de leek door heel zijn wezen en in zijn hele bestaan een dergelijke levende theologie wordt, theofanisch, de stralende plaats van Zijn tegenwoordigheid, van de Parousie, de verschijning van God. Een leek tegenwoordig Als we de patristische traditie doornemen, kunnen we in grote trekken de ‘leek’ typeren. Hij is allereerst een mens van gebed, een litur- gisch wezen, de mens van het Sanctus en het Trisagion, iemand die zijn leven samenvat met dit psalmvers: “Ik zing tot mijn God zolang ik leef.” De H. Antonius de Grote vertelt over een mens van grote heiligheid die indertijd het

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=