Jaargang 64 Nummer 4

Pokrof 2 3 I n de vorige Pokrof hebben we de Doop in de Byzantijn- se traditie voor het voet- licht gebracht. Die vormde het eerste deel van het éne christe- lijke initiatiegebeuren in de kerken van het Oosten. Hier besteden we aandacht aan het tweede gedeelte: de oosterse Myronzalving. Deze vindt – in tegenstelling tot het Vormsel ( confirmatio ) in het katholieke Westen – plaats in één viering samen met de Doop en wordt bediend door een priester. De Myronzalving houdt de Geestesgave in. In feite is de Doop zelf al een mededelen van de H. Geest, maar reeds in het Nieuwe Testament treedt een diversificatie op rond de Gees- tesgave. Na het doopsel in Je- zus’ naam is er nog een aparte Geestesgave: ‘Toen de aposte- len in Jeruzalem vernamen dat Samaria het woord Gods had aangenomen, vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af, die na hun aankomst een ge- bed over hen uitspraken, opdat zij de heilige Geest zouden ont- vangen. Deze was namelijk nog over niemand van hen neerge- daald; ze waren alleen gedoopt in de naamvan deHeer Jezus. Zij legden hun dus de handen op en ze ontvingen de heilige Geest’ [Hand 8:14-17]. Het al- leroorspronkelijkste ritueel van het Vormsel was dan ook de handoplegging . Onder invloed van Bijbelplaatsen waar de Geest als zalving wordt voorge- steld, is het kernritueel een zal- ving geworden. Vanaf de 4 e eeuw gebruikt men hiertoe my- ron, bestaande uit olijfolie, bal- sem, mirre (extract uit de mir- replant; onze Nederlandse woorden mirre en myron zijn twee vormen van eenzelfde woord) en andere aromatische stoffen. Myron wordt toebereid onder auspiciën van de pa- triarch of aartsbisschop van een bestuurlijk zelfstandige kerk (autocefaal, sui juris ), door deze gewijd en dan over al diens bisdommen, parochies en kloosters verspreid. Zo wordt de onderlinge eenheid van heel die grotere plaatselijke kerk be- nadrukt. In de Byzantijnse liturgie wordt na de eigenlijke doop een gebed gebeden: ‘Gij die uw dienaar hebt doen herboren worden uit water en Geest, schenk hem/ haar ook het zegel van de gave van uw heilige, alvermogende en aanbiddelijke Geest en de deelname aan het heilig Lich- aam en kostbaar Bloed van uw Christus (= Gr. ‘gezalfde’ !).’ Met dit gebed wordt uitgedrukt wat meteen hierna zal volgen; de priester is daarvan de bedie- naar. Hij zalft, met zijn vin- ger(s) of een penseeltje, met myron een kruisje op voor- hoofd, ogen, neusvleugels, mond, oren, borst, handen en voeten van de pasgedoopte. De priester zegt daarbij steeds: ‘Zegel van de gave van de H. Geest.’ De myronzalving is be- zegeling en daarmee voltooiing van de Doop. De priester voert daarna de pasgedoopte samen met zijn doopgetuige rond de doopvont, terwijl gezongen wordt: ‘Gij allen die in Christus zijt gedoopt, hebt u met Chris- tus bekleed, Alleluia’ (Gal 3:27). De pasgedoopte wordt daarna wat hoofdhaar afgeknipt en ontvangt voor de eerste keer de H. Communie. Als de plechtig- heid binnen de Goddelijke Li- turgie plaatsvindt, ontvangt hij of zij de Communie als eerste op het vaste moment van uitrei- king. De oosterse gelovige heeft in één viering Doop, Myron- zalving en Eerste Communie ontvangen en is hiermee geheel en al geïncorporeerd in het ene Lichaam van Christus, de Kerk. Leo van Leijsen Byzantijnse liturgie XVIII: Myronzalving in een Georgisch- orthodoxe kerk (Foto: P. Vardanashvili).

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=