Jaargang 64 Nummer 3

Pokrof 2 3 I n de Byzantijnse traditie wordt het Doopsel toege- diend in combinatie met de Myronzalving (‘Vormsel’ in het Westen). De pasgedoopte ont- vangt daarbij ook de Eerste H. Communie. Hier behandelen we nu de Doop sec, de Myron- zalving de volgende keer. De eigenlijke doophandeling wordt voorafgegaan door enke- le andere handelingen en gebe- den; deze zijn door de eeuwen heen een integraal onderdeel gaan uitmaken van het Doopsa- crament. Denken we hierbij aan de drie gebeden waarbij Sa- tan wordt afgezworen, gericht naar het Westen, het symboli- sche domein van Satan; dan de adhesiebetuigingen aan Chris- tus, waarbij de dopeling is ge- keerd naar het Oosten, waar Christus bij zijn Tweede Komst als de opgaande ‘Zon van Ge- rechtigheid’ zal verschijnen; ook de geloofsbelijdenis wordt gezegd door de dopeling of, bij een baby, door de doopouder. Hierna volgen de wijding van het doopwater en de aan de doop voorafgaande zalving met de zogeheten ‘olie van de doop- leerlingen’. Dan pas is er de centrale rite, het specifieke ri- tueel van het dopen zelf. Het Doopsel wordt in principe toegediend door onderdompe- ling: in een doopvont (bij ba- by’s, naakt), in een groot doop- bassin in de kerk of in een rivier, dat laatste meestal bij volwassenen, gehuld in sum- miere lichaamsbedekking. On- derdompeling is de ideale, ‘maximalistische’ vorm. Dat deze altijd wordt gebezigd, is een mythe. Van deze meest ideale vorm zijn enkele varian- ten afgeleid: in het doopwater zittend worden hoofd en boven- lichaam van de dopeling overgo- ten; overgieting van alleen diens hoofd boven de doopvont, mees- tal bij een volwassene; zelfs be- sprenkeling met doopwater van zowel een volwassen vrouw als een baby door middel van een tak gedroogde busuioc , basili- cum, zag ik tot mijn verbazing in een gezamenlijke doopplech- tigheid in een Roemeens-ortho- doxe parochie in Boekarest. (Orthodoxe bronnen lijken te suggereren dat dit geen toege- stane vorm is.) Onderdompe- ling, overgieting of in zeldzame gevallen besprenkeling, dit alles gebeurt drie maal, correspon- derend met de begeleidende woorden: ‘Gedoopt wordt de dienaar/dienares N. in de Naam van de Vader +, Amen, en van de Zoon +, Amen, en van de heilige Geest +, Amen.’ De bedienaar, in principe een priester, zegt niet ‘ Ik doop u in de Naam van… et cetera ’, zoals gebeurt in de westerse kerken en sommige oosterse kerken (Kopten). Door de passieve vorm ‘wordt gedoopt’, zonder een ‘ik’ die doopt, treedt de doper a.h.w. terug. Zo benadrukt de Byzan- tijnse traditie nog eens extra dat de doop – zoals , ten over- vloede gezegd, natuurlijk ook in het Westen het geval is – niet gebeurt uit de macht van de doopbedienaar, maar door én namens Vader, Zoon en H. Geest. (De afwezigheid van de ik-vorm is standaard in de By- zantijnse sacramententoedie- ning, zoals – in iets andere be- woordingen – bij de priester- wijding: ‘De goddelijke Genade […] wijdt de zeer toegewijde diaken N. tot het priester- ambt…’) Het bidden, pal na de Doop, van psalm 31 (32), ‘Zalig wiens misstap is vergeven, wiens zonde is toegedekt…’, onder- streept het zonde vergevende karakter van de Doop en vormt de overgang naar de Myronzal- ving. In het kielzog van de Doop wor- den, daarmee nauw verbonden, nog enkele andere riten ver- richt. Omdat die echter plaats- vinden na de Myronzalving, worden ze in de volgende afleve- ring van deze rubriek behan- deld. Leo van Leijsen Byzantijnse liturgie XVII:

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=