Jaargang 59 Nummer 4

Pokrof 1 3 zijn liefde tot God. Het klooster is stil, alleen de steeds zich herha- lende gezangen klinken, en de geluiden van de natuur. De tijd verstrijkt langzaam, de dagen reien zich in verveling aaneen. Herinneringen en gedachten roepen liederen op, die echter niet gezongenmogenworden. Het hart blijft on- gehoorzaam, en verlangt naar de vrijheid van het scheppende woord. Dan wordt Johannes benaderd door een mon- nikwiens broer is gestorven, en die hem smeekt om een lied ter verlichting. Op de tegenwerping van Johannes dat het zingen hem verboden is, zegt de monnik dat de starets een paar dagen weg is en niets hoeft te weten, en hij vergelijkt de zangermet een arts die er is omdewonden te verzorgen. Waarna de overweging dat het God onwelgevallig is dat de vrije gedachte wordt on- derdrukt. Dan klinkt voor de gestorvene de tropaar van Johannes van Damascus: Welke zoetheid die het leven geeft Is vrij van het verdriet op aarde? Welke hoop heeft enige waarde, Waar is de mens die gelukkig leeft? Wat is het nietig en voorbijgaand Wat we met moeite hebben vergaard, Welke aardse roem is nog iets waard, Wat is stevig en vaststaand? Alles is schaduw, as en rook, En verdwijnt in stoffige wervelwinden, Aan het eind zal slechts de dood Ons ongewapend vinden. Krachteloos blijft de machtige staan, Vergeefs is ‘t bevel van de koning. Heer, neem uw ontslapen dienaar aan In de zaligheid van uw woning. (Aleksej Tolstoj, vert. uit Russisch: D. Bruinsma) En dan verschijnt toch nog de starets, die ver- maant dat men bij een sterfgeval niet moet zin- gen,maarwenen. Johannes legt uit hoe onweer- staanbaar zijn aandrang was, maar de leraar stuurt hem weg. Op de tegenwerpingen van de monniken – Johannes is toch een sieraad voor de eer van de Kerk – krijgt hij nog één kans: als penitentie moet hij met zijn handen de binnen- plaats schoonmaken. De dichter neemt het vervolgens op voor de ver- nederden, die door Christus worden be- schermd. “Vernederden, sta op met Christus!” De starets, nu van alles vervreemd en roepend naar de dood, krijgt een nachtelijk visioen: in zijn grot verschijnt in een lichtschijnsel de hei- lige Maagd, met in haar armen het slapende kind. Zij vraagt waarom hij Johannes vervolgt, die met zijn hemelse, door God gegeven stem de wonden van de mensen heelt. De starets roept Johannes bij zich, omhelst hem, en spoort hem aan “zijn heilige bezieling uit zijn klinkend hart te laten vloeien”. “Kind, vergeef mij, bid ik je, dat ik door mijn grofheid een belemmering was voor het vrije woord”. Overwegingen Het genre van de ballade was populair in de 19e eeuw, toen veel landen op zoek waren naar hun nationale identiteit. We kennen de Engelse en Duitse romantici. Bij ons schreef Hofdijk zijn Kennemer Balladen . In die traditie kun je ook de balladen van Tolstoj plaatsen. Maar bij hemzijn het niet louter romantische verhalen; ze bevat- ten ook overwegingen en zelfs gebedsachtige passages. Opvallend genoeg waren er al problemen vóór het gedicht in druk verscheen. De voorzitter van de Derde Afdeling, waar men zich bezig hield met de censuur, zag er een oproep tot re- volutie in, wegens de herhaalde nadruk op het vrije woord. Het verweer van Tolstoj was dat zijn verhaal rechtstreeks steunde op de Tsjetji Mineji , de officiële verzameling van heiligenle- vens. De tsaar maande tot voorzichtigheid, maar de tsarina vond het een mooi gedicht, en om de vorstin niet voor het hoofd te stoten gaf deminister vanOpvoeding, die er tenslotte over ging, het groene licht. Het gedicht werd in 1859 afgedrukt in de Russkaja Beseda (‘Het Russische Gesprek’). Het is ook opvallend hoe vaak “het vrije woord” ook in het werk wordt benadrukt. Veel com- mentatoren menen ook dat Tolstoj hier vooral bezigwasmet zijn eigen schrijverschap. Hij was van mening dat de kunst haar eigen wetten heeft en niet kan worden gedicteerd vanuit offi- ciële moraal, ideologie of godsdienst. Het zin- gen ontstaat uit een bezieling die vanGod komt, of van iets anders dat groter is dan de zanger zelf. Maar wel heeft het een publieke functie, door de weg te wijzen voor de onderscheiding tussen goed en kwaad. Of is ermisschien tocheen theologische kant: in de nogal eens gehoorde uitspraak dat juist het geloof de ware vrijheid geeft? Dolf Bruinsma

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=