Perspectief 2022-59

14 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief getuigenis afleggen van de waarheid van de vroege kerk en in dit opzicht protesteren tegen de nieuwe geloofsartikelen van de dogma's van de paus van 1870; (b) zich vervolgens omvormen tot een kerk die meer in overeenstemming is met de vroege, nog onverdeelde kerk; (c) dienen als instrument en bemiddelende instantie van en voor een toekomstige hereniging van de verdeelde christenen en kerken.32 De achtergrond van deze hooggestemde brief is de eerste zogenaamde Bonner Unionskonferenz van september van datzelfde jaar, waar 49 orthodoxe, anglicaanse, (oud-)katholieke en protestantse theologen onder leiding van Döllinger van gedachten wisselden over bekende bestaande punten van verschil in een nieuwe oriëntatie op de oude kerkelijke praktijk en theologie. Daarbij waren het exponenten van de Orthodoxe (vooral de Russische) en Anglicaanse Kerken (hier vooral de Church of England en de Amerikaanse Episcopal Church) die in de jaren na 1871 het duidelijkst hun belangstelling lieten blijken voor de opkomende oudkatholieke beweging. Aldenhoven kan de "vroege kerk" kort omschrijven als de kerk vóór de – wat hun diepgang betreft verschillende – "scheuringen" in oosterse en westerse kerken en binnen de laatstgenoemde in reformatorische en niet-reformatorische kerken. Voor hem staat de oosterse kerk in een grotere continuïteit met de vroege kerk dan de westerse kerken. Veel zaken die in de latere westerse intellectuele geschiedenis uit elkaar werden gehaald, werden in de vroege Kerk bijeengehouden: God en wereld, God en mens, geestelijk en wereldlijk, maar ook mens en natuur, subject en object, innerlijk en uiterlijk, het individu en de gemeenschap met haar polen van de vrijheid van het individu en het gezag van degenen die verantwoordelijk zijn voor de gemeenschap. Daarbij - zo benadrukt hij - gaat het niet om het imiteren van de vroege kerk (ook niet van de oosterse kerk), maar om een theologische oriëntatie die openstaat voor een eenheid van theologie, spirituele ervaring, eredienst en pastorale praktijk, waarbij ook een zich afkeren van de verleidingen van een al te abstracte theologie in het Westen hoort. In deze context is het van belang dat Aldenhoven erkent dat de vroege kerk niet gekenmerkt werd door een denken vanuit de ontologie (“Substanzdenken”), zoals hij aantoont met een beroep op de kappadocische kerkvader Basilius de Grote (van Caesarea). De term ousia, overgenomen uit de Griekse filosofische scholen, wordt in onnauwkeurige zin

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=