Perspectief 2022-59

Perspectief 2022-59 Lex orandi – Lex credendi

Perspectief Perspectief wordt uitgegeven door de Katholieke Vereniging voor Oecumene www.oecumene.nl Meld mij aan voor de Nieuwsbrief van Perspectief Foto cover: Omslag boek Lex orandi – Lex credendi

2022-59 III Inhoud Redactioneel 1 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet* 4 Prof. dr. Urs von Arx 1. Biografische schets..............................................................................................................................................................4 2. Liturgie: het eucharistisch gebed ..................................................................................................................................5 3. Systematische theologie: Het trinitarisch geloof als horizon voor het verstaan van de kerk............ 10 4. Nog een korte blik op Aldenhoven's afscheidscollege uit 2001: .................................................................. 13 5. Slotreflectie met het oog op de Oud-Katholieke Kerk vandaag ................................................................... 15 Oud-katholieke vragen aan protestanten 21 Ds. Trinette Verhoeven 1. Wat kunnen Lutheranen van Aldenhoven leren?................................................................................................. 21 2. Eenheid door liturgie?..................................................................................................................................................... 23 3. Het epiclesegebed in het tafelgebed ....................................................................................................................... 24 4. Leerpunten........................................................................................................................................................................... 26 Herwig Aldenhoven: 29 Dr. Samuel Goyvaerts 1. Exemplarisch voor de oud-katholieke theologie ................................................................................................. 29 2. Interessante, maar geen liturgische theoloog ...................................................................................................... 31 3. Visie op de liturgie ........................................................................................................................................................... 32 De theologie van Herwig Aldenhoven als voorbeeld van neo-patristisch denken 36 Dr. Mattijs Ploeger 1. Aldenhoven: paradigmatisch voor oud-katholiek theologisch denken ..................................................... 36 2. De neo-patristische denkrichting............................................................................................................................... 37 3. Hoe „conservatief“ en hoe „modern“ kan een neo-patristische theologie zijn? ................................... 39

IV Perspectief De vroege kerk en de oosterse kerk als model voor kerk zijn vandaag in het Westen; 43 Prof. dr. Herwig Aldenhoven 1. Vereisten voor een model ‘vroege kerk - oosterse kerk’ .................................................................................. 43 2. Het concept van de oude, onverdeelde kerk ........................................................................................................ 43 3. Vroege kerk en oosterse kerk ...................................................................................................................................... 44 4. Geen imitatie van de vroege kerk .............................................................................................................................. 45 5. Eenheid van theologie, spirituele ervaring, liturgie en pastorale praktijk ................................................. 46 6. De vroege kerk en antiek ‘substantiedenken’ ....................................................................................................... 46 7. Het ‘Realsymbol’ in de vroege kerk – de concreetheid van de religieuze werkelijkheid en de religieuze waarde van het lichamelijke, zintuigelijke en materiele............................................................... 48 8. Gebed en liturgie als de beslissende uitdrukking van het geloof................................................................. 50 9. De betekenis van het geloof in de Drievuldigheid voor de relatie tot God ............................................. 51 10. De opvatting over Jezus Christus ............................................................................................................................... 53 11. Verzoening door voldoening? ..................................................................................................................................... 54 12. De verheerlijking van het lijden? ................................................................................................................................ 55 13. De kerk als gemeenschap.............................................................................................................................................. 56 14. Alleen de vroege kerk van het Oosten als model voor de correctie van verkeerde ontwikkelingen in het Westen ..................................................................................................................................................................... 57 15. De Augustinus’ leer van de erfzonde ........................................................................................................................ 57 16. Erfzonde en seksualiteit bij Augustinus ................................................................................................................... 58 17. De houding ten opzichte van seksualiteit in de traditie van de oosterse kerk ....................................... 59 18. Onderwerpen met betrekking waartoe de vroege kerk en de oosterse kerk geen model kunnen zijn........................................................................................................................................................................................... 61 19. De mogelijkheden om in de vroege en oosterse kerken een model te zien: samenvatting ............. 61 20. Misschien een ander soort kerk, maar niet een andere ‘denominatie’ ....................................................... 62 21. Vroegkerkelijk erfgoed, verkeerde ontwikkelingen en de noodzakelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de latere westerse kerk ............................................................................................................. 63 22. Is de tijdsgeest een criterium voor de vraag of iets een model kan zijn? ................................................. 64 23. Voorbeelden van impulsen uit de vroege kerk en de oosterse kerk bij westerse theologen van de 19e en 20e eeuw................................................................................................................................................................. 65 24. De noodzakelijkheid van het model van de vroege kerk ................................................................................. 67 Personalia 71 Colofon 73

2022-59 1 Redactioneel In de oecumenische theologie is de samenhang tussen de liturgische traditie en de geloofsleer, lex orandi – lex credendi, een belangrijk principe om overeenkomsten en verschillen tussen kerkelijke tradities op het spoor te komen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw zocht een dialoogcommissie in Nederland op basis van de vergelijking van liturgische teksten naar overeenstemming over de Maaltijd des Heren en het Kerkelijk Ambt. Het gelijknamige eindrapport van deze commissie waarin ook de Oud-Katholieke Kerk vertegenwoordigd was verscheen in 1989. Dit nieuwe nummer van Perspectief is een geschenk van het Oud-Katholiek Seminarie en de Oud-Katholieke Kerk in Nederland. Het bevat de teksten van een avondsymposium “Lex orandi lex credendi in oecumenisch perspectief” dat op 28 juni jl. in Utrecht werd gehouden. Het symposium ging over de theologie van Herwig Aldenhoven, een prominente Oud-katholieke theoloog uit de vorige eeuw, die systematische theologie en liturgie doceerde aan de Oud-katholieke Theologische Faculteit in Bern en die een belangrijke rol speelde in de internationale dialoog die de Oud-katholieke Kerk tussen 1971 en 1987 met de Orthodoxe Kerk voerde. Aanleiding voor het symposium was de publicatie van een selectie van artikelen van Herwig Aldenhoven in een kloeke band onder de titel “Lex orandi – Lex credendi; Beiträge zur liturgischen und systematischen Theologie in altkatholischer Tradition”. Het is een mooie, verzorgde uitgave, uitgebracht bij uitgeverij Aschendorff in Münster en samengesteld door prof. dr. Urs von Arx en met medewerking van Georgiana Huian en prof. dr. Peter-Ben Smit. In deze uitgave brengen we de teksten van dit symposium plus de tekst van het afscheidscollege dat Herwig Aldenhoven op 27 april 2001 in Bern heeft gegeven. Deze rede werd

2 Perspectief voor het eerst gepubliceerd in bovengenoemde bundel Lex orandi – Lex credendi. PeterBen Smit vertaalde de tekst in het Nederlands. In het eerste artikel leidt Urs von Arx u binnen in de denkwereld en de theologische opvattingen van Herwig Aldenhoven. Hij toont aan de hand van twee aspecten, het eucharistisch gebed en het trinitaire geloof, de intrinsieke samenhang aan tussen vieren en geloven in de theologie van Aldenhoven. Ook gaat hij nog even in op het afscheidscollege van Aldenhoven misschien wel heeft gegeven als testament en blijvende oriëntatie voor de Oud-katholieke Kerk. Urs von Arx sluit zijn bijdrage af met de kritische vraag of de theologische benadering die kenmerkend voor Aldenhoven in de Oud-katholieke Kerk van vandaag nog steeds leidend is. Volgens de school van receptive ecumenism volgen twee bijdragen van de Lutherse predikant en theologe Trinitte Verhoeven en de katholieke docent liturgie en sacramententheologie Samuel Goyvaerts. Trinette Verhoeven gaat vanuit haar protestantse theologische roots op zoek naar de leerpunten in de theologie van Aldenhoven. Ze zoomt in op liturgie en het epiclesegebed. In de theologie van Aldenhoven ziet zij een aansporing om meer met elkaar te vieren om zo elkaar beter te leren verstaan. Samuel Goyvaerts noemt Aldenhoven exemplarisch voor de oud-katholieke theologie vanwege zijn interdisciplinaire benadering, zijn kerkelijke en oecumenische gezindheid en zijn academisch kritische houding. Voorts noemt hij hem een interessant, maar geen liturgisch theoloog omdat de meeste bijdragen in de bundel toch over de geloofsleer gaan en niet over de liturgie. In de derde en laatste paragraaf schets hij de visie van Aldenhoven op de liturgie. Mattijs Ploeger, rector van het Oud-Katholiek Seminarie, toont in zijn bijdrage aan dat de theologie van Aldenhoven eigenlijk niet-specifiek oud-katholiek is, maar past binnen de theologische denkrichting van de liturgische en oecumenische bewegingen van de twintigste eeuw die hij typeert als de neo-patristische denkrichting. Het onderscheid tussen verschillende paradigma’s (vroegkerkelijk, laat-middeleeuws en neo-patristisch) kan behulpzaam zijn om gestolde denkwijzen open te breken en te vernieuwen. In het laatste

2022-59 Redactioneel 3 deel van zijn beschouwing laat hij zien hoe het neo-patristisch paradigma vruchtbaar gemaakt kan worden voor het doordenken van hedendaagse vraagstukken. Dat was precies de inzet van Aldenhoven en bij uitstek een oecumenische opdracht van de kerken samen. De toegift van dit nummer is de afscheidsrede van Herwig Aldenoven uit 2001: “De vroege kerk en de oosterse kerk als model voor kerk zijn vandaag in het Westen; onmogelijkheid, mogelijkheid, noodzaak?” In deze rede heeft Aldenhoven de uitgangspunten van zijn oecumenische theologische visie vanuit het gemeenschappelijke erfgoed van de Vroege Kerk, die de Kerk van Oost en West verbindt, waarin gebed, liturgie en een levende relatie met de Drieëne God cruciaal zijn, nog eens samengevat. Hopelijk maakt dit nummer van Perspectief u nieuwsgierig, wellicht zelfs zo dat u meer wilt lezen van de theoloog Herwig Aldenhoven. Zijn boek is te bestellen via de webshop van de Oud-Katholieke Kerk Veel leesplezier! Geert van Dartel Hoofdredacteur

4 Perspectief Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet* Prof. dr. Urs von Arx 1. Biografische schets Herwig Aldenhoven werd op 7 september 1933 in Wenen geboren en groeide daar op als enig kind in een gezin zonder veel verdere familie.1 Hij ging naar het humanistisch gymnasium. Dat hij na zijn eindexamen in 1951 koos voor een studie theologie was niet het gevolg van een overeenkomstige kerkelijke socialisatie door zijn ouders. Hij vond op eigen kracht de weg naar de kerk, niet in de laatste plaats aangetrokken door een pastoor die bereidwillig en stimulerend kon reageren op zijn nooit aflatende dorst naar kennis in het godsdienstonderwijs. Dat hij zich eerst inschreef aan de faculteit voor protestantse theologie in Wenen, was in overeenstemming met een zekere gewoonte, aangezien de Oud-Katholieke Kerk in Oostenrijk niet over een universitair opleidingscentrum voor haar jonge geestelijken beschikt. Aldenhovens medestudenten uit die tijd werden getroffen door zijn ook later steeds weer bewonderde talent om gemakkelijk en snel vreemde talen te leren, zowel wat de schriftelijke als ook wat de mondelinge beheersing ervan betrof. Aanvankelijk waren dat, afgezien van de oude talen die nodig waren voor de theologiestudie, het Russisch en het Arabisch. In de loop van zijn leven kwamen daar nog andere talen bij (zoals Japans, Georgisch, Mongools). Dit verklaart ook – ik loop een beetje vooruit op de chronologie – dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de intensieve Internationale Orthodox-Oud-Katholieke Dialoog van 1971-1987, juist op momenten waarop taalkundige kwesties een rol speelden die wederzijds begrip en het formuleren van gemeenschappelijke teksten tot een uitdaging maakten. In de herfst van 1952 ging hij, dankzij de steun van zijn vader (hij was algemeen directeur van een grote papierfabriek), naar de toenmalige oud-katholieke

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 5 (Christkatholische) theologische faculteit in Bern. Hier kon hij nu vier jaar lang colleges in de volle breedte van de oud-katholieke theologie bezoeken. Zwitserland werd al snel zijn thuisbasis en zou dat ook blijven tot zijn tragische dood in oktober 2002,2 eerst werkte hij als pastoor in een parochie in het Fricktal (kanton Aargau) en van 1971 tot zijn emeritaat in 2000 als hoogleraar systematische theologie en liturgie aan de Berner faculteit. Daarbij nam hij één vakgebied over van elk van de twee professoren die met emeritaat gingen, die op hun beurt elk twee theologische vakken moesten vertegenwoordigen. De combinatie was een novum, maar beantwoordde zeker aan Aldenhovens opvatting van een innerlijke samenhang van kerkelijk-theologisch werk, namelijk tussen geloof(sleer) en het vieren, zoals uitgedrukt in de stelregel lex orandi - lex credendi. Ik zal één voorbeeld uit elk vakgebied behandelen. 2. Liturgie: het eucharistisch gebed Wat Aldenhovens liturgisch-theologische werk betreft, moet in de eerste plaats zijn in 1971 voltooide dissertatie worden genoemd. Deze heeft de titel "Darbringung und Epiklese im Eucharistiegebet. Eine Studie über die Struktur des Eucharistiegebetes in den altkatholischen Liturgien im Lichte der Liturgiegeschichte".3 Aldenhoven leverde daarmee een belangrijke bijdrage aan het verstaan van de samenhang tussen de verschillende handelingen (en woorden) van het eucharistisch gebed ten behoeve van de liturgische hervorming van Zwitserse Oud-Katholieke Kerk, die op dat moment gaande was. Deze constructieve bijdrage hing samen met een kritiek op de Duitstalige eucharistische gebeden die in het laatste kwart van de 19e eeuw in het oud-katholicisme in Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk waren ontstaan. Deze werden alle gekenmerkt door het feit dat bij de vertaling en aanpassing van de offerimus-formuleringen van de traditionele canon missae alles werd vermeden wat had kunnen worden opgevat in de zin van opvatting van het misoffer die afgewezen werd en die inhield dat de kerk het lichaam en bloed van Christus op materiële wijze aan God aanbiedt en daarmee een bloedeloze herhaling van zijn verzoenend offer aan het kruis voltrekt. Tegelijkertijd werd een formele epiklese ingevoerd, een gebed om de zending van de Heilige Geest over de gaven van brood en wijn. Deze werd vóór de instellingswoorden geplaatst (op de plaats waar in de Romeinse canon het quam oblationem staat). Deze plaatsing was het gevolg van de opvatting die sinds de

6 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief 9e eeuw in het Westen terrein won, en die ook door de oud-katholieken werd gehuldigd, dat de transformatie van de gaven, hoe men die verder ook opvatte, plaatsvond tijdens de recitatie van de instellingswoorden door de priester (dan wel bisschop). In zijn proefschrift heeft Aldenhoven herhaaldelijk aandacht besteed aan het eucharistisch gebed in de zogenaamde Traditio apostolica (hfdst. 4). Deze kerkorde werd a) door het toenmalige onderzoek in verband gebracht met de naam van de Romeinse (tegen)bisschop Hippolytus, b) bijgevolg in Rome gelokaliseerd en c) gedateerd in het eerste kwart van de 3e eeuw.4 Door recentere kritiek kan dit niet meer zo stellig worden beweerd.5 Maar naar mijn mening veranderen deze kritische stemmen weinig aan het feit dat we te maken hebben met een zeer vroeg, zo niet het oudste, voorbeeld van een eucharistisch gebed met een instellingsbericht. Aldenhovens werk wordt gekenmerkt door een dubbele inzet: Enerzijds gaat het hem erom voor de gemeente een duidelijkere en begrijpelijkere structuur van het eucharistisch gebed tot stand te brengen;6 anderzijds wil hij aantonen dat dit juist mogelijk is door zich te oriënteren op de Traditio apostolica, maar ook daarbuiten op een oude gemeenschappelijke traditie waarvan zowel in het Oosten als in het Westen getuigenis is afgelegd – een traditie zoals die enerzijds bestaat in de west-syrische en byzantijnse liturgische familie en anderzijds in – vrij verdwenen – oud-spaanse en oud-gallicaanse teksten. Vergeleken met hen zou de stedelijke romeinse of alexandrijnse traditie een zekere bijzondere (en eigenlijk afwijkende) positie innemen. Meer kan ik hier niet zeggen over deze ingewikkelde kwestie. Elementen van deze fundamentele structuur van het eucharistisch gebed zoals Aldenhoven die ontwikkelde zijn (na prefatie en Sanctus): (a) een anamnetische lofprijzing (gratias agere) aan God voor de zending van Jezus die niet onderbroken wordt door gebeden om de aanname of heiliging van de gaven,7 waarbij de instellingswoorden het sluitstuk van deze dankzegging zijn; (b) een handeling met de eucharistische gaven van brood en wijn die "aanbieding" (of “offerande”) wordt genoemd. Aan deze "offerande" is

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 7 een zogeheten korte anamnese verbonden, d.w.z. van (tenminste) de dood en verrijzenis van Jezus;8 (c) een bede - bij voorkeur in de vorm van een zogeheten epiklese om de Geest - om de heiliging van de eucharistische gaven en om zegening van hen die de tot lichaam en bloed van Jezus Christus getransformeerde gaven in de communie ontvangen.9 Bij het aanbieden (Latijnse termen: oblatio of offerre) van de voor de eucharistieviering hiertoe apart gezette gaven van brood en wijn gaat het er dus om dat deze als het ware aan God worden aangeboden met het oog op de daaropvolgende smeekbede dat God ze heiligt, d.w.z. vervult met de kracht van de heilige Geest, opdat allen die de eucharistische gaven in de communie ontvangen op hun beurt als leden van het Lichaam van Christus met deze kracht vervuld worden. Als concreet voorbeeld kan een overeenkomstige passage uit een recent eucharistisch gebed van de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland (Christkatholische Kirche der Schweiz) [Eucharistisch gebed III] die door Aldenhoven ontworpen is, geciteerd worden: [a] «Gepriesen ist dein Sohn … Tut dies zu meinem Gedächtnis, bis ich das Mahl neu mit euch …[b] Darum bringen wir dieses Brot und diesen Kelch vor dich und feiern damit das Gedächtnis des Todes und der Auferstehung deines Sohnes … [c] Wir bitten dich, Vater im Himmel: Sende deinen Heiligen Geist auf diese Gaben, dass sie uns werden zum Brot des Lebens und zum Kelch des Heiles, zu Leib und Blut deines Sohnes Jesus Christus. Erfülle alle, die davon essen und trinken, mit der Kraft des Heiligen Geistes; stärke uns in der Gemeinschaft mit Christus und untereinander und führe uns ins Reich deiner Herrlichkeit».10 Het verslag van het laatste avondmaal van Jezus en zijn woorden heeft de functie de viering van de Eucharistie te onderbouwen, waarvan het doel de maaltijd is die volgt op het eucharistisch gebed, en waarin degenen die eraan deelnemen met Christus en met elkaar verenigd worden. Met andere woorden, ze worden wat ze zijn: leden van het lichaam van Christus, broeders en zusters in de kerk van God. Vanuit dit perspectief verliest de

8 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief priesterlijke recitatie van het verba testamenti (instellingswoorden) haar - vaak ook ritueel - prominente positie.11 Het reciteren van deze woorden wordt niet langer beschouwd als het precieze moment van de transformatie van de gaven. Daarmee verliest het spreken over de priester als een persoon die handelt in persona Christi (capitis) ook een deel van zijn plausibiliteit, niet in het minst omdat de priester met het hele eucharistische gebed op een “anabatische” manier handelt en communiceert:12 alles is gericht tot God, en dit in naam van de ekklesia (“wij”); tot de gemeente spreekt de voorganger daarbij niet. Aldenhoven geeft overigens toe dat voor een kerk in de westerse traditie ook de met de canon missae in het Westen dominant geworden romeinse traditie een alternatieve typos voor nieuwe eucharistische gebeden kan bieden, mits natuurlijk het karakter van dankzegging vóór het instellingsverslag niet meer wordt onderbroken – zoals in de alexandrijnse traditie vaak het geval is – door beden met betrekking tot de gaven en door gedachtenissen of voorbeden. Een bijzondere minimumvereiste is voor Aldenhoven ook de nauwe verbinding van de twee dimensies van de epiklese, zowel op het vlak van de inhoud als ook op het niveau van formuleringen, die niet uit elkaar mogen worden gerukt als een zogenaamde epiklese van consecratie vóór en een epiklese van communio na de instellingswoorden. Dit houdt in feite een kritiek in op de nieuwe rooms-katholieke hooggebeden en op andere eucharistische gebeden van andere oorsprong die door hen zijn geïnspireerd. In het ruimere verband van het streven om het kunnen volgen van en uiteindelijk ook de deelname aan het eucharistisch gebed door de gemeente (die onder voorzitterschap van de voorganger "wij van de biddenden" is) te vergemakkelijken, hoort ook een andere positionering van de gedachtenis van levenden, overledenen en heiligen, zodat op het centrale deel van het eucharistisch gebed - d.w.z. de opeenvolging van de verba testamenti = afsluiting van de dankzegging – de oblatio met korte anamnese (memores) – de petitio/epiklese - zo snel mogelijk de communie volgt. In de (Zwitserse) oud-katholieke misliturgie zijn de gedachtenissen nu onderdeel van sequentie vredegroet – bereiding van de gaven –13 gedachtenissen – gebed over de gaven. Ook voor deze wijziging verwees Aldenhoven, als ik mij goed herinner, naar oude westerse, maar niet naar “stadromeinse” tradities.

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 9 Op een oud-katholieke theologenconferentie in Altenberg (bij Keulen) in 1979 heeft Aldenhoven zijn doelstellingen voor de basisstructuur van een in de liturgische vernieuwing tot stand te brengen eucharistisch gebed, dat idealiter duidelijk in de voetsporen gaat van zowel een oosterse als een westerse oud-kerkelijke traditie, nogmaals gepreciseerd. Hierin werd hij overigens ook sterk gesteund door een bijdrage van Hans-Joachim Schulz, een liturgiewetenschapper uit Würzburg en een kenner van de oosterse kerk14. Er werd een consensus bereikt over wat bij een oud-katholieke liturgische vernieuwing van het eucharistisch gebed bedacht moest worden en Aldenhoven was verantwoordelijk voor de eindredactie ervan.15 In de praktijk werd deze consensus echter slechts gedeeltelijk uitgevoerd in de Oud-Katholieke Kerken, omdat vaak in plaats van een verticale oecumene met de "ongedeelde Kerk" van de eerste acht eeuwen, meer de nadruk werd gelegd op een horizontale oecumene met de kerken van nu, en daarom werden ook eucharistische gebeden overgenomen die slechts gedeeltelijk overeenkwamen met de consensus (bijvoorbeeld de Lima-liturgie, etc.) of helemaal niet. Bij dit alles werd Aldenhoven niet bepaald door een archeologische interesse. Evenmin was de band met een ideaaltype dat geworteld was in de oudkerkelijke traditie die Oost en West gemeen hadden, uitsluitend te danken aan het oud-katholieke theologische programma, waarop ik later nader zal ingaan. Uiteindelijk ging het hem – nogmaals – om een spirituele of pastorale bezorgdheid: het eucharistisch gebed als geheel moest een herkenbare taalkundige structuur hebben die in overeenstemming is met het geloof in God, de Drievuldige: Het is gericht tot de Vader, is gebaseerd op de zending en de opdracht van Christus en vraagt om de heilige Geest als de kracht die de ontvangers – van alle tijden en plaatsen – plaatst in de alomvattende werkelijkheid van de gemeenschap van de Kerk. Aldenhoven verwacht dat degenen die zo vieren dit na verloop van tijd zullen internaliseren. Ik breek hier af zonder nader in te gaan op Aldenhovens andere liturgisch-theologische verdiensten, zoals zijn inzet voor de herleving van de vesperdiensten die voorheen in veel gemeenten gebruikelijk waren geweest; daarbij ontstonden ook vormen in de stijl van de zogenaamde vroegchristelijke kathedraaltraditie.16

10 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief Ik kan ook alleen maar wijzen op de hervorming van het vormsel in het hele proces van initiatie in de kerk: Het "vormsel", dat in het Westen geleidelijk traditioneel is geworden,17 wordt als het ware opgesplitst in twee in de tijd van elkaar gescheiden handelingen: a) in de zalving van met Chrisma - onmiddellijk na de waterdoop – die door de priester wordt verricht en die samenhangt met de bede om de gave van de heilige Geest.18 De aldus begonnen sacramentele initiatie wordt later afgesloten met de Eerste Communie; b) de ontmoeting met de bisschop, gepland tegen het einde van de catechetische vorming, die vraagt om de ontplooiing van de gaven van de Heilige Geest in het leven van de jongeren die nu volwassen zijn geworden en belijdenis van hun geloof hebben afgelegd – zodat zij begrijpen en beleven wat fundamenteel tot de zending van een gedoopte behoort. 3. Systematische theologie: Het trinitarisch geloof als horizon voor het verstaan van de kerk Voor Aldenhoven was het belangrijk om het geloof in de drie-enige God zo te begrijpen dat het nauw verbonden is met de persoonlijke relatie met God, „der Beziehung zu dem Gott, der mir als Du gegenübertritt in seinem Sohn Jesus Christus …, zu dem Gott, der als der Heilige Geist in meinem Innern wohnt und der als der Vater der Grund von Sohn und Geist ist, durch die er, der nicht unmittelbar Zugängliche, wirklich und ganz zugänglich wird.“19 De God die niet rechtstreeks toegankelijk is, wordt dus voor ons mensen toegankelijk door de Zoon Jezus Christus, door zijn zending en zijn boodschap. «Aber auch in uns selbst ist Gott gegenwärtig und wirksam als der Heilige Geist. Dabei geschieht das Wirken des Heiligen Geistes nicht losgelöst vom Wirken Jesu Christi, und umgekehrt das Wirken Jesu Christi nicht losgelöst vom Wirken des Heiligen Geistes. Nur durch das Wirken Gottes in mir selbst – eben das Wirken des Heiligen Geistes – kann ich mich öffnen für die Liebe Gottes, die er in Jesus Christus, seiner Sendung und Botschaft zeigt, und die mich durch andere Menschen erreicht, die von dieser Liebe ergriffen sind. Und diese Menschen sind von der Liebe Gottes ergriffen, weil sie nicht nur von Jesus gehört haben, sondern weil die Botschaft von Jesus und seiner Liebe durch den Heiligen Geist sie auch von innen her erfasst.».20

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 11 Dat betekent dan weer het volgende: «Christliche Gemeinschaft kann es nur geben, wenn Menschen durch Wort und Leben anderer Menschen angeredet werden, und dies so, dass sie darin von Christus selbst angeredet werden. Christliche Gemeinschaft kann es aber auch nur geben, wenn die so angeredeten Menschen mit ihrem Leben darauf antworten, und zwar so, dass diese Antwort ebenso von Gott getragen ist, wie die Anrede, nämlich von Gott, dem Heiligen Geist, und dass die Antwort dann auch ihrerseits wieder zur Anrede wird.»21 Voor Aldenhoven is het bovenstaande zijn pneumatologische accent van bijzonder belang voor de verhouding tussen apostolisch ambt en leken, voor zover het ambt in de structuur van de Kerk in de eerste plaats Christus’ aanspreken van mensen representeert, en het antwoord van hen die door de heilige Geest worden aangesproken weer de vorm kan krijgen van het aanspreken van het ambt. Dit is de smalle en vaak moeizame synodale weg van de kerk tussen de twee gevaren die gemeenschap in de weg staan: een totalitaire ambtskerk en een sektarisch individualisme. In dit kerkelijke gebeuren ontsnapt de deelname aan de aanwezigheid van God, en dus God zelf, aan elke objectiverende of conceptualiserende vorm van uitdrukking. De taal van de theologie is uiteindelijk apofatisch, zij eindigt in stilte. Waar de goddelijke werkelijkheid ontmoet wordt, wordt zij symbolisch ontmoet, of beter gezegd, reëel-symbolisch (“realsymbolisch”): de werkelijkheid die gesymboliseerd wordt in verschillende "tekens" die zelf tot de schepping behoren is aanwezig, maar onttrokken aan het discursieve greep van een abstract denken dat ver van de ervaring staat. Aldenhoven doet dergelijke uitspraken ook wanneer hij de vraag van het filioque behandelt, wat hij verschillende keren gedaan heeft.22 Zoals bekend hadden de Oud-Katholieke Kerken van de Unie van Utrecht de westerse uitbreiding in geloofsbelijdenis van Nicea en Constantinopel ongedaan gemaakt;23 daarom werden ook Oud-Katholieke theologen uitgenodigd voor oecumenisch overleg over de kwestie van het filioque. Dit was tweemaal het geval met Aldenhoven: eenmaal op de Klingenthal-vergaderingen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken in 1977-1978 en op de PRO ORIENTE-studiebijeenkomst over het rooms-katholieke document "Die griechische und die lateinische Überlieferung über den Ausgang des Heiligen Geistes", 1998 in Wenen.24

12 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief Voor Aldenhoven is het allereerst van belang onderscheid te maken tussen een filioque formule, die niet nader wordt toegelicht, en de filioque leer, volgens welke Vader en Zoon als een goddelijk beginsel worden begrepen in het "voortgaan" van de Heilige Geest, of waarbij de Zoon als een soort medeveroorzaker (van de Geest) wordt beschouwd. Bovendien moet het volgende van toepassing zijn: De naar buiten werkende Drievuldigheid is identiek met de Drievuldigheid in zichzelf. Dat wil zeggen: «Es geht demnach in der Filioque-Frage um die ewige innertrinitarische Beziehung des Geistes zum Vater und zum Sohn, die sich uns in der gegenseitigen Bezogenheit des Wirkens der drei göttlichen Hypostasen in der Welt erschliesst. Dabei muss diese Erkenntnis, gerade um wahre Erkenntnis der innergöttlichen Beziehung zu sein, offen bleiben für ihren apophatischen Charakter, also für das Geheimnis Gottes, das alles menschliche Erkennen übersteigt.»25 Vanuit dit perspectief ontkent Aldenhoven dat er een ontologische “vooraf” van de Zoon kan zijn ten opzichte van de Geest, aangezien deze laatste de Zoon altijd vergezelt. De Zoon is ook geen oorsprong van de Geest, want de enige oorsprong is binnen Drievuldigheid de Vader, in wie Zoon en Geest ieder op hun eigen wijze hun oorsprong vinden. «Die hypostatische Verschiedenheit von Sohn und Geist hat dann ihre Ursache nicht darin, dass der Sohn seinen Ursprung allein im Vater und der Geist im Vater und im Sohn hätte, sondern darin, dass Sohn und Geist aufeinander bezogen sind und in jeweils verschiedener Art ihren Grund im Vater haben.» … «Die trinitarische Person / Hypostase kann dann allerdings nicht, wie es die Filioque-Doktrin tut, mit einer innertrinitarischen Ursprungsbeziehung identifiziert werden (relatio subsistens). Doch auch dies entspricht gerade dem apophatischen Charakter der Gotteserkenntnis. Was die trinitarische Person ist, muss ein Geheimnis bleiben.»26 «Wenn das trinitarische Denken nicht wie bei Augustin von der einen göttlichen Substanz ausgeht, sondern wie im Neuen Testament [zoals benadrukt door Karl Rahner, die Aldenhoven herhaaldelijk citeert, UvA] vom Vater, der sich im Sohn und im Geist erschliesst, und wenn man auch keine metaphysische Ontologie Gottes betreiben will, ist nicht einzusehen, was für ein theologisches Interesse man an der Gleichsetzung der trinitarischen Person mit der Ursprungsbeziehung haben sollte.»27

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 13 Wat Augustinus betreft, moet wel kort worden opgemerkt dat Aldenhoven het probleem van de leer van het filioque niet bij Augustinus situeert - en zeker niet in de pre-Augustijnse Latijnse traditie - maar in de «etwa seit dem 13. Jahrhundert systematisierten Lehre … über diese Frage».28 In een essay behandelde Aldenhoven de Palamitische leer van een onderscheid "zwischen einer erkennbar-zugänglichen und einer unerkennbar-unzugänglichen Sein in Gott und die Trinitätslehre,"29 namelijk de (ongeschapen) energieën (energeiai) en de essentie (ousia) van God: dit staat in een zekere analogie met de toegankelijke Zoon en Heilige Geest en de onkenbare Vader in de werkelijkheid van de ene God. Deze onderscheidingen beschouwt hij als «ein gedanklich-sprachliches Mittel, um Gott auch im Denken sowohl in seinem radikal nicht-weltlichen und deshalb unzugänglichen Gott-Sein ernst zu nehmen als auch in seiner Liebe, die uns in sein eigenes Leben und seine innergöttliche Gemeinschaft einbezieht und uns daran Anteil gibt.»30 Aldenhoven ziet analogieën met de westerse mystiek of het zenboeddhisme in het uiteindelijk onuitsprekelijke karakter van een religieuze ervaring die niettemin op de wereld gericht is. 4. Nog een korte blik op Aldenhoven's afscheidscollege uit 2001: «Alte Kirche und Ostkirche als Modell für heutiges Kirche -Sein im Westen – Unmöglichkeit, Möglichkeit, Notwendigkeit?» 31 In de titel bespeur ik iets als een verborgen samenvatting van wat in Aldenhovens ogen de Oud-Katholieke Kerk moet zijn, zou kunnen zijn en soms kennelijk niet is, misschien wel helemaal niet kan zijn, namelijk een grootheid die gericht is op de Oude Kerk en de Oosterse Kerk. Hoe komt hij op dit idee? Het antwoord is te vinden in andere teksten waarin hij verwijst naar Ignaz von Döllinger, die in de eerste jaren na het Eerste Vaticaans Concilie zoiets als de spiritus rector was van de opkomende oud-katholieke beweging, die vervolgens leidde tot het ontstaan van oudkatholieke bisdommen in Duitsland, Zwitserland en de Habsburgse monarchie die niet onder de het gezag van de paus stonden (zoals al het geval was geweest voor de kerk van Utrecht sinds 1723/1725). Er is een brief van Döllinger van oktober 1874 bewaard gebleven waarin hij een drievoudige missie voor de "oud-katholieke gemeenschap" schetst: (a)

14 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief getuigenis afleggen van de waarheid van de vroege kerk en in dit opzicht protesteren tegen de nieuwe geloofsartikelen van de dogma's van de paus van 1870; (b) zich vervolgens omvormen tot een kerk die meer in overeenstemming is met de vroege, nog onverdeelde kerk; (c) dienen als instrument en bemiddelende instantie van en voor een toekomstige hereniging van de verdeelde christenen en kerken.32 De achtergrond van deze hooggestemde brief is de eerste zogenaamde Bonner Unionskonferenz van september van datzelfde jaar, waar 49 orthodoxe, anglicaanse, (oud-)katholieke en protestantse theologen onder leiding van Döllinger van gedachten wisselden over bekende bestaande punten van verschil in een nieuwe oriëntatie op de oude kerkelijke praktijk en theologie. Daarbij waren het exponenten van de Orthodoxe (vooral de Russische) en Anglicaanse Kerken (hier vooral de Church of England en de Amerikaanse Episcopal Church) die in de jaren na 1871 het duidelijkst hun belangstelling lieten blijken voor de opkomende oudkatholieke beweging. Aldenhoven kan de "vroege kerk" kort omschrijven als de kerk vóór de – wat hun diepgang betreft verschillende – "scheuringen" in oosterse en westerse kerken en binnen de laatstgenoemde in reformatorische en niet-reformatorische kerken. Voor hem staat de oosterse kerk in een grotere continuïteit met de vroege kerk dan de westerse kerken. Veel zaken die in de latere westerse intellectuele geschiedenis uit elkaar werden gehaald, werden in de vroege Kerk bijeengehouden: God en wereld, God en mens, geestelijk en wereldlijk, maar ook mens en natuur, subject en object, innerlijk en uiterlijk, het individu en de gemeenschap met haar polen van de vrijheid van het individu en het gezag van degenen die verantwoordelijk zijn voor de gemeenschap. Daarbij - zo benadrukt hij - gaat het niet om het imiteren van de vroege kerk (ook niet van de oosterse kerk), maar om een theologische oriëntatie die openstaat voor een eenheid van theologie, spirituele ervaring, eredienst en pastorale praktijk, waarbij ook een zich afkeren van de verleidingen van een al te abstracte theologie in het Westen hoort. In deze context is het van belang dat Aldenhoven erkent dat de vroege kerk niet gekenmerkt werd door een denken vanuit de ontologie (“Substanzdenken”), zoals hij aantoont met een beroep op de kappadocische kerkvader Basilius de Grote (van Caesarea). De term ousia, overgenomen uit de Griekse filosofische scholen, wordt in onnauwkeurige zin

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 15 gebruikt: «Das Denken ist hier also gerade nicht auf die ‹Wesenheit› gerichtet, wie im antiken Substanzdenken, sondern auf die Energien, die wirkenden Kräfte, die Kräfte, durch die Gott handelt an der Schöpfung und in ihr. Durch seine wirkende Kraft tritt Gott in Beziehung zu uns und zur ganzen Schöpfung. Das heisst aber, dass dieses Denken vor allem auf die Beziehung ausgerichtet ist.»33 Het gaat om het goddelijke leven. In dit verband wijst Aldenhoven in zijn afscheidscollege ook op het eerdergenoemde belang van het verstaan van symbolen, omdat dit een belangrijk kenmerk was van de vroege Kerk. Deze heeft volgens Aldenhoven de authentieke en gezaghebbende uitdrukking van zijn geloof in de eerste plaats in gebed en eredienst gezien en niet in uitvoerige officiële en bindende leerstellige geschriften, zoals in het Westen in de loop der tijd gebruikelijk is geworden, met name in de vorm van een zogenaamde Confessio. Deze doelstelling van kerkelijke bezinning en vernieuwing zou ook nuttig kunnen zijn voor de huidige oecumenische situatie. 5. Slotreflectie met het oog op de Oud-Katholieke Kerk vandaag Enkele maanden na de bovenstaande lezing in Fribourg moet ik de volgende kritische opmerking maken: Men kan zich afvragen of Aldenhovens beschouwingen in zijn afscheidscollege over de samenhang tussen Bijbels getuigenis en de doorleefde receptie daarvan in de Oud-Kerkelijke traditie, die in Oost en West grotendeels gedeeld wordt, in de Oud-Katholieke Kerk van nu nog een rol spelen als het gaat om het beantwoorden van vragen die vanuit een hedendaags bewustzijn gesteld worden aan de kerk en haar specifieke geloofsopvatting. Een dergelijke vraag die in het laatste kwart van de 20e eeuw een belangrijke rol speelde, betrof de wijding van vrouwen tot het apostolische ambt. Het leidde tot een langdurig theologisch gedifferentieerd, maar tegelijkertijd moeilijk debat in de Oud-Katholieke Kerken van de Unie van Utrecht. Het was daarbij van fundamenteel belang voor de benadering van deze vraag door de Internationale Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie dat ook de stemmen zouden worden gehoord van andere kerken waarmee de Unie van Utrecht in kerkelijke gemeenschap was of in officiële gesprekken wegen zocht naar een toekomstige kerkelijke gemeenschap.

16 Prof. dr. Urs von Arx Perspectief Dit debat vond plaats op in de periode waarin de betrekkingen met de orthodoxe kerken, die ruim 100 jaar hadden bestaan, plaats hadden gemaakt voor een intensieve officiële theologische dialoog met de gehele orthodoxie; deze werd volgens plan afgerond in 1987. In 1996 volgde een orthodox-oud-katholiek ‘Konsultation zur Stellung der Frau in der Kirche und zur Frauenordination als ökumenischem Problem’ (‘Consultatie over de plek van de vrouw in de kerk en over de wijding van vrouwen [sc. tot het apostolische ambt] als oecumenisch probleem’), waaraan vanuit de oosterse kerk het Oecumenisch Patriarchaat in Constantinopel deelnam. Hun nogal verrassende resultaat was dat gezamenlijk werd vastgesteld "dat er geen dwingende dogmatisch-theologische redenen zijn om vrouwen niet tot de priesterlijke bediening (sc. het apostolische ambt) te wijden", maar dat met betrekking tot de te behouden of na te streven kerkelijke gemeenschap ook andere overwegingen dan uitsluitend dogmatisch-theologische bepalend zijn voor het pastorale handelen van de kerk.34 Deze kort geschetste situatie bepaalde de jaren waarin Herwig Aldenhovens theologische werk aan de universiteit en in de kerk en waarin zijn fundamentele oriëntatie op de voor Oost en West gemeenschappelijke vroeg-kerkelijke traditie hun waarde moesten bewijzen – er rezen namelijk vragen die duidelijk verbonden waren met de tijdsgeest en die niet met een simpel beroep op "de" traditie konden worden opgelost. De Oud-Katholieke Kerk staat sinds kort voor een soortgelijke prangende vraag, namelijk met het oog op een vraag, die in de context van een seculiere staat heel begrijpelijk is, namelijk om het burgerlijk huwelijk open te stellen voor partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht, waarvoor de korte formule ‘Ehe für alle’ (‘huwelijk voor iedereen’) gebruikt wordt. Had men niet mogen verwachten dat in de verschillende Oud-Katholieke Kerken een vergelijkbaar proces – met betrekking tot inhoudelijke analyse en een gecoördineerde vorm van kerkelijke uitwisseling hieromtrent – in gang zou worden gezet, zoals het geval was met rondom de vraag van de wijding van vrouwen? Wat behoort bijvoorbeeld tot de kern van de opvatting over het huwelijk in de hierboven genoemde "gemeenschappelijke vroeg-kerkelijke traditie", met name als het om een gelijkwaardige en gender gerespecteerde liefdesrelatie in wederzijdse verantwoordelijkheid gaat? Wat is het centrale Bijbelse en exegetische uitgangspunt voor zo'n uitspraak? En anderzijds: welke sociaal-culturele inbeddingen van het huwelijk, zoals we die in de Bijbel en in de

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 17 geschiedenis van het christendom in grote variatie tegenkomen, behoren niet tot deze kern?35 Een dergelijke grondige analyse heeft, althans in Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland, niet plaatsgevonden, wat niet verwonderlijk is gezien het feit dat de vraag de afgelopen twee jaar in een sfeer van campagnevoeren behandeld werd op bijeenkomsten van de synode en van de geestelijkheid (die deels via Zoom plaatsvonden vanwege de Corona pandemie), als ook in de kerkelijke pers. Ook de Internationale Oud-Katholieke Bisschoppenconferentie (IBC) heeft zich, in zoverre dat bekend is, in dit opzicht (nog) niet van haar taak gekweten. Het verschil in de discussie over de twee onderwerpen – de wijding van vrouwen tot het apostolisch ambt en ‘Ehe für alle’ – is opvallend. Dit feit is voor mij aanleiding tot vraag die steeds prangender wordt: In hoeverre is de theologische benadering die we in het afscheidscollege van Herwig Aldenhoven en in andere bijdragen tegenkomen nog van blijvende relevantie voor de theologische en kerkelijke uitdagingen waarvoor het oudkatholicisme zich vandaag gesteld ziet? Is het boek Lex orandi - lex credendi, ondanks alle blijken van waarderen voor de auteur, toch niet meer van deze tijd? * Deze tekst heeft zijn basis in een lezing gehouden in het Institut für Ökumenische Studien van de Universität Fribourg (Zwitserland) op 2 december 2021. 1 Zie voor een uitvoeriger biografische schets: Urs von Arx, ‘Herwig Aldenhoven – eine biographische Skizze,’ in: Herwig Aldenhoven, Lex orandi – lex credendi. Beiträge zur liturgischen und systematischen Theologie in altkatholischer Tradition (ed. Urs von Arx i.s.m. Georgiana Huian en Peter-Ben Smit; Münster: Aschendorff, 2021), 429-438. 2 Bij een samenzijn na een koorrepetitie kreeg hij een astma-aanval en in de ambulance op weg naar het Inselspital (Bern) bovendien een hartstilstand die tien minuten duurde. Uiteindelijk moest men hem, terwijl hij in een kunstmatige coma lag, vanwege het al veroorzaakte hersenletsel laten sterven. 3 Opnieuw gepubliceerd in: Aldenhoven, Lex, 3-133. 4 Zo met name Bernard Botte in zijn toonaangevende reconstructie van de tekst: La Tradition apostolique de Saint-Hippolyte. Essai de reconstruction (Münster: Aschendorff, 1963). 5 Zie onder meer Christoph Markschies, ‘Wer schrieb die sogenannte Traditio Apostolica? Neue Beobachtungen und Hypothesen zu einer kaum lösbaren Frage aus der altkirchlichen Literaturgeschichte,’ in: Wolfram

18 Perspectief Kinzig, Christoph Markschies und Markus Vinzent, Tauffragen und Bekenntnis (Berlin: De Gruyter, 1999), 1-74; Paul F. Bradshaw, Maxwell E. Johnson en L. Edward Phillips, The Apostolic Tradition. A Commentary (Minneapolis: Fortress, 2002); Reinhard Messner, ‘Die angebliche Traditio Apostolica. Eine neue Textpräsentation,’ Archiv für Liturgiewissenschaft 58/59 (2016/2017), 1-56. Zie echter ook Alistair C. Stewart, On the Apostolic Tradition (Yonkers: St. Vladimir's Seminary, 22015). 6 Zie daarover met name ook: Herwig Aldenhoven, ‘Die spirituell-theologischen Konsequenzen der Struktur des Eucharistiegebetes,’ in: idem, Lex, 135-151. 7 In de Canon Romanus zijn dat – naast het Memento en Communicantes – Te igitur, Hanc igitur en Quam oblationem (die later vaak als eerste of consecratie-epiklese aangeduid werd). 8 Zie in de Canon Romanus het unde et memores … offerimus, waarop met supra quae een tweede bede om aanname volgt. 9 Zie in de Canon Romanus het supplices te rogamus (later als tweede of communie-epiklese aangeduid). 10 Voor de tekst zie: Gebet- und Gesangbuch der Christkatholischen Kirche der Schweiz. Herausgegeben von Bischof und Synodalrat der Christkatholischen Kirche der Schweiz (Basel: Christkatholischer Schriftenverlag, 2001), 145-147 (nummer 113). 11 Deze was vroeger met de op de aanbidding – in de zin van een geestelijke commuine – van de geëleveerde geconsecreerde hostie verbonden. 12 In de terminologie van Karl-Heinrich Bieritz, Liturgik (Berlin: De Gruyter, 2004), 256ff. 13 Met het – voor het begrip van de latere «offerande» - hier helaas stil gebeden – gebed: «In Demut und voller Vertrauen kommen wir vor dich, o Gott und bringen uns selbst dir dar in diesen Gaben aus deiner Hand. Blicke auf uns mit Erbarmen und nimm unser Opfer gnädig an». 14 Vgl. zijn «Ökumenische Glaubenseinheit aus eucharistischer Überlieferung (Paderborn: Bonifacius, 1976.) 15 Voor de consensus, vgl. ‘Konsens der Internationalen Altkatholischen Theologenkonferenz : Altenberg bei Köln 24.-28. September 1979,’ Internationale Kirchliche Zeitschrift 70 (1980), 226-229 (tevens in: Aldenhoven, Lex, 148-151); het resulterende eucharistische gebed is in het Zwitserse Gebet- und Gesangbuch (143-145) als het tweede en in het Nederlands Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (Baarn : Gooi en Sticht, 1993), 436-438, als het derde eucharistische gebed opgenomen. 16 Zie hierover echter: Urs von Arx, ‘Tagzeitenliturgie in der Christkatholischen Kirche der Schweiz,’ in: Martin Klöckener en Bruno Bürki (ed.), Tagzeitenliturgie. Ökumenische Erfahrungen und Perspektiven / Liturgie des Heures. Expériences et perspectives œcuméniques (Freiburg: Universitätsverlag, 2004), 223-251. 17 Zie hierover de brief van Innocentius I aan bisschop Decentius van Gubbio uit 416, met de aanwijzing dat de beslissende zalving met Chrisma altijd door de bisschop gedaan moet worden en dus in voorkomende gevallen ook met een chronologische afstand van de doop. Voor de brief zie: Martin F. Connell, Church and Worship in Fifth Century Rome: The Letter of Innocent I to Decentius of Gubbio (Cambridge: Grove, 2002). 18 Dit houdt een terugkeer naar de oorspronkelijkheid eenheid en samenhang van doop en vormsel in, ook afgezien van de vraag of in landelijke gemeentes nu een bisschop voor handen was of niet. Zie hierover onder meer: Urs von Arx, ‘Reform der Taufpraxis und gegenseitige Anerkennung der Taufe: Komplementäre

2022-59 Herwig Aldenhoven. Een blik op zijn leven en zijn kerkelijke en theologische inzet 19 Schritte auf dem Weg der Kirche in die Zukunft,’ in: Daniel Benga en Constantin Pătuleanu (ed.), Theologia ortodoxă în dialog –evocări, analize, perspective (Bucureşti: Editura universităţii, 2016), 285-305. 19 Herwig Aldenhoven, ‘Alte Kirche und Ostkirche als Modell für heutiges Kirche-Sein im Westen – Unmöglichkeit, Möglichkeit, Notwendigkeit,’ in: idem, Lex, 330-354, 340. 20 Aldenhoven, ‘Kirche,’ 339. 21 Herwig Aldenhoven, ‘Der Zusammenhang der Frage des Ausgangs des Heiligen Geistes mit dem Leben der Kirche,’ in: idem, Lex, 168-198, 176. 22 Zie onder meer Aldenhoven, ‘Zusammenhang.’ 23 Dit besluit nam de Oud-Katholieke Kerk van Zwitserland al in 1876. 24 Uit de laatste bijeenkomst komt de tekst: ‘Könnte das römische Dokument über den Ausgang des Heiligen Geistes zum Anlass einer allgemeinen ökumenischen Klärung werden?,’ in: Aldenhoven, Lex, 212-227. 25 Aldenhoven, ‘Zusammenhang,’ 171. 26 Aldenhoven, ‘Zusammenhang,’ 178-179. 27 Aldenhoven, ‘Zusammenhang,’ 179. 28 Aldenhoven, ‘Dokument,’ 215. 29 I.e. Herwig Aldenhoven, ‘Die Unterscheidung zwischen einer erkennbar-zugänglichen und einer unerkennbar-unzugänglichen Seit in Gott und die Trinitätslehre,’ in: idem, Lex, 181-198. In deze bijdrage gaat hij onder meer kritisch in op de inschatting van het werk van Gregorius Palamas door Dorothea Wendebourg. 30 Aldenhoven, ‘Unterscheidung,’ , 197-198. 31 In: Aldenhoven, Lex, 331-354. 32 Zie voor deze brief: Ignaz von Döllinger, Briefe und Erklärungen über die Vatikanischen Dekrete 1869 bis 1887 (ed. F.H. Reusch; München 1890; herdruk: Darmstadt: WBG, 1968), 104-107 (Ignaz von Döllinger aan pastoor Widmann in Todtnau, 18 oktober 1874). De brief is ook met een inleiding gepubliceerd door Eduard Herzog, Revue Internationale de Théologie 18 (1910), 209-212. 33 Aldenhoven, ‘Kirche,’ 334. 34 Zie: Urs von Arx en Anastasios Kallis. ‘“Gemeinsame Überlegungen” der orthodox-altkatholischen Konsultation zur Stellung der Frau in der Kirche und zur Frauenordination als ökumenischem Problem,’ in: idem en idem (ed.), Bild Christi und Geschlecht. “Gemeinsame Überlegungen” und Referate der Orthodox-Altkatholischen Konsultation zur Stellung der Frau in der Kirche und zur Frauenordination als ökumenisches Problem (Bern: Stämpfli, 1998; = Internationale Kirchliche Zeitschrift 88 [1998], 65-348), 78-82, 82: ‘Im Hinblick auf die Wahrung der Gemeinschaft in der jeweiligen Kirche und auf die angestrebte Einheit der Kirchen sind bei der Beurteilung dieser Frage nicht nur dogmatisch-theologische Gründe von Bedeutung, sondern auch sogenannte nicht-theologische Faktoren, die das pastorale Handeln der Kirche je an ihrem Ort mitbestimmen. Dies und die Verantwortung jeder Ortskirche für die Gemeinschaft der Kirche muss bei Entscheidungen, die Ortskirchen treffen, mitbedacht werden.’ 35 Bij zo een analyse moet de gebruikelijke maar inhoudelijk achterhaalde redenering op grond van de vijf tot zes ‘klassieke’ Bijbelteksten over de veroordeling van seksuele handelingen tussen partners van hetzelfde geslacht (Lev. 18,22; 20,13; Rom. 1,25-27; 1 Kor. 6,9-10; 1 Tim. 1,9-10, en marginaal: Gen. 19,1-27) buiten

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=