Perspectief 2021-55

2021-55 Dichter, denker en mysticus 41 theologie opnemen, dan kunnen wij ook de Oost-Syrische auteurs enigszins met die begrippen kenschetsen. Isaak en Simeon waren geestelijk nauw met elkaar verwant en traden vooral op als spirituele gidsen: hun talrijke geschriften putten uit persoonlijk ervaring, zijn aanschouwelijk en toegankelijk, en hebben daardoor een eerder dichterlijk-initiërend karakter. Jozef daarentegen is een echte denker-theoloog die de driedelige antropologie van Johannes van Apamea systematisch uitwerkt in zijn grote Brief over de drie fases van het spirituele leven. Johannes tenslotte is de grote dichter-profeet van de Oost-Syrische mystiek, die in lyrische overwegingen en aansporingen en in spontane gebeden en lofprijzingen zijn mystieke beleving met anderen deelt.10 Symbolische theologie en symbolische antropologie Zowel voor Efrem als Johannes is de mens een grensganger, een wezen dat leeft op de grens waar stof en geest, zichtbaar en onzichtbaar, tijd en eeuwigheid, Schepping en Schepper elkaar ontmoeten. Beide auteurs ontwikkelen parallelle vormen van theologie, die allebei gebaseerd zijn op de beeldrelatie tussen de Schepper en de mens. 1 Betoog 17:7 2 Het onderstaande herneemt deels wat ik geschreven heb in ‘De verbeelde levensbeschouwing: Efrem de Syriër over Schepper en schepping’, in De Kovel. Monastiek tijdschrift voor Vlaanderen en Nederland, nr. 17, 4 (2011) 53-60; tevens Dank aan het Verborgen Licht. De vroegchristelijke poëzie van Efrem de Syriër, Bar Ebroyo Press : Losser, 2012 (recensie in De Kovel nr. 23, 5 (2012) 106-107). 3 Uitleg van Genesis 2:7 in Commentaar op Genesis II.4. 4De vertaling van ādām met ‘het rode-aarde-wezen’ is enerzijds een uitdrukking van de etymologische echo van ādamtā, ‘rode aarde’, die Efrem erin hoort, en anderzijds van het niet-mannelijk karakter van het wezen dat met de term bedoeld wordt: net als ḥayūta (‘de dieren’), b‘īra (‘het vee’) en paraḥta (‘de vogels’) is ook ādām een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud dat een meervoud aanduidt: het is een collectief dat ‘de mensen’ in het algemeen aanduidt – géén individuele mens en al helemaal geen mannelijke persoon. Dat verklaart ook waarom Genesis 1:26 met een meervoudsvorm eindigt en de gangbare vertaling ‘God schiep de mens’ in de eerste vershelft kan worden misverstaan: “God schiep de mensen naar zijn beeld en gelijkenis; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.” Conform joods-christelijke tradities uit Syrië en Mesopotamië

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=