Perspectief 2021-55

2021-55 19 Waardigheid van de mens, being as communion lichaam te beschikken, maar behoort iemands lichaam ook niet toe aan degene met wie hij of zij in relatie leeft? Om dezelfde reden zullen we uit Zizioulas’ woorden mogen concluderen, dat als we onze identiteit ontlenen aan ‘iets’, bijvoorbeeld aan gender, kleur, seksuele geaardheid, volk, ras of wat ook maar, wij nog niet onze ultieme identiteit als persoon op het spoor zijn, die zich nu juist aan dit soort algemene categorieën onttrekt. En wel omdat dat ‘iets’ dan gaat bepalen wie we zijn en wij op die manier de vrijheid van het persoon-zijn verliezen. Ons lichaam maakt een integraal onderdeel uit van het persoon-zijn, blijvend, ook in het Koninkrijk van God. Maar als we onze identiteit in een eigenschap zoeken die we delen met anderen - of die er nu een is van ziel, geest of lichaam - zullen we enkel lijden toevoegen aan onszelf en aan anderen. Een identiteit gelokaliseerd in iets is niet de identiteit van de persoon. De identiteit van de persoon, zoals we die in God zien, is volstrekt uniek, vrij, bestaat ten bate van de Ander en wordt geschonken door de Ander in een zichzelf gevende liefdesrelatie en wordt door geen enkele noodzakelijkheid van een onpersoonlijk ‘iets’ ingeperkt. Persoon-zijn als geschenk Er bestaat een hedendaags adagium dat luidt: ‘Je moet eerst van jezelf houden om van een ander te kunnen houden’. Dit kan niet waar zijn. De Ander gaat mij altijd vooraf. Als het waar is dat God al wat bestaat persoonlijk gewild heeft, ligt aan al wat is, liefde ten grondslag. Ik ben, omdat Iemand mij wilde en mij in het leven riep. Bij God vallen liefhebben en scheppen samen. Dus het feit dat ik ben, houdt in dat ik word bemind. Precies deze liefde biedt mij het vermogen om in vrijheid God en de ander te beminnen in zelfgave aan diens liefde. Dit is de weg van het persoon-worden. Daarentegen vormt - vanuit dit perspectief gezien - eigenliefde de voornaamste hindernis ervoor5. Maar is het wel mogelijk te bestaan op de wijze van God en sterker nog, kunnen de eeuwige God en de sterfelijke mens überhaupt elkaar beminnen, dus in ware gemeenschap zijn? Zizioulas maakt een sterk onderscheid tussen het wezen of de natuur van iemand en de wijze waarop die natuur bestaat. Het is onmogelijk dat de goddelijke en de menselijke natuur één worden, zij zijn van een volstrekt andere natuur; de mens is niet ergens in de

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=