Perspectief 2021-55

10 Prof. dr. Alfons Brüning Perspectief aangenomen. Voor Berdjaev stichtte de relatie van elke mens met God vooral een dimensie van vrijheid, een niet onderworpen of ondergeschikt zijn aan de wereld en de “conditio humana”. De mens is meer dan zijn lichaam, maar ook meer dan een individu of een burger, een lid van de arbeidersklasse of een “homo oeconomicus”. Evenbeeld van God is de menselijke persoon op een niveau dat voor en buiten de wereld bestaat; tegelijk is deze relatie existentieel. Men heeft dus van de filosofie van Berdjaev eveneens van een christelijk existentialisme gesproken. Tevens benadrukt deze filosoof, naast de dimensie van vrijheid, ook altijd de menselijke creativiteit, die hem in staat stelt om de wereld om zich heen te veranderen door middel van kunst, cultuur en naastenliefde. Een ander aspect, en dan ook een andere vorm van existentialisme, vinden wij terug in de schriften van de Roemeense theoloog André Scrima. Scrima neemt een passage uit de teksten van de kerkvaders, met name bij Gregorius van Nyssa, als uitgangspunt voor wat hij een “apofatische antropologie” noemt. “Apofatische” (te vertalen als “niet wetende”) theologie is in de traditie van de kerkvaders een theologie die opereert met de finale onbegrijpelijkheid van God voor de menselijke rede. Zij is vooral te vinden in de teksten van Pseudo-Dionysios Areopagita in de vroege 6e eeuw: wij mogen wel namen verzinnen voor God en Hem ook eigenschappen toeschrijven zoals liefde, almacht, oorsprong van de schepping enzovoorts, maar dat is altijd te weinig. Voor zover een definitie ook altijd beschikkingsmacht betekent, is God nauwelijks in onze begrippen en definities te vatten. Dat betekent geen anti-intellectualisme, tenminste niet altijd. Men mag wel doorgaan om over God te spreken, maar wat hieruit volgt is vooral dat men in plaats daarvan met God moet spreken. Het ongenoegen aan de definitie leidt tot een benadrukken van de relatie, van gebed, liturgie en religieus leven. Maar het heeft, volgens Scrima, ook consequenties voor het beeld van de mens. Al bij Gregorius van Nyssa vinden wij de gedachte dat als God ondoorgrondelijk en ondefinieerbaar wordt genoemd, dit ook moet gelden voor de mens die toch geschapen is als Gods evenbeeld. Ook de mens is in de moderne uitwerking van Scrima in wezen onbegrijpelijk en dus niet te reduceren tot handige definities. “Wij zijn een raadsel voor onszelf en ook voor elkaar”, schreef hierover de meer recente metropoliet Kallistos Ware – maar het gevolg hiervan is opnieuw een relatie, in simpele woorden: een spreken niet over, maar met elkaar.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=