Perspectief 2021-53

28 Dr. Andreas Wöhle Perspectief 12 Het priesterschap uit zich daarom, volgens reformatorische overtuiging, als dienaarschap aan het Woord. Want dat is voor Luther dé manier hoe de weg van mens naar God en van God naar mens wordt afgelegd. Het Woord bereikt de mens van buitenaf (extern) en vooral via het gehoor (als prediking van de Schrift). Het andere paradigma van priesterschap, de dienst aan het “offer” respectieveli jk de dienst áls offer, kan voor Luther geen andere zijn dan die van het offer (en dus het priesterschap) van Christus. Daar verwijst de dienst van de dienaar van het Woord naar, die dienaar belichaamt dit verwijzen echter niet habitueel. 13 “vere adsint” ( CA X). 14 Een door Augustinus ontwikkeld thema dat de Augustijn Luther in aangepaste vorm in zijn theologische denken wist te integreren. 15 Vrijuit leven en geloven met en voor God , dat is het ‘ relationeel ’ priesterschap van alle gedoopten dat Lu- ther voorstond. Het is ten aanzien van een klassiek Rooms-katholiek ingevuld priesterschap een eerder andersoortig zo niet tegengesteld begrip, dat zich in ieder geval verzet tegen alles wat als “bewerkstelli- gend” en “verdienstelijk” werd ervaren of beschreven. De relationaliteit, het tegenover (van God en van de ander) is noodzakelijk onderdeel ervan, want enkel zo kan de externaliteit van het Woord gestalte krijgen. Zo kan het Woord een mens dus ook in ieder ander mens als priesterlijke dienst tegemoet treden en aanspre- ken. Daar raken het priesterschap van alle gedoopten en de openbare verkondigingopdracht van de dienaar van het Woord elkaar. 16 “De ordine ecclesiastico docent, quod nemo debeat in ecclesia publice doc ere aut sacramenta admin- istrare nisi rite vocatus.” (CA XIV) 17 Bedoeld is de functie om voor God te brengen door naar God te verwijzen, waardoor dit ambt niet op zichzelf gericht kan zijn maar principieel op elkaar is gericht: De gemeenschap is het oord waar de dienst ge- stalte krijgt. 18 Voor alle duidelijkheid: Ook in protestantse traditie is het niet de plaatselijke gemeenschap die beroept, maar de kerk als “instituut”, als gemeenschap van alle gemeenten die verwijst naar de una sancta catholica en die deze verbeeldt en fysiek vorm geeft. 19 De theologische strijd in de reformatie ging over de door de reformatie als cultisch-hierarchisch verstane orde van de standen, waarbij ten aanzien van de wijding tot priester was verondersteld, dat deze een habitu- ele zijnsverandering aanduidde. Hiertegen verzette zich de reformatie. Ondertussen is tussen Lutherse en Rooms-katholieke gemeenschap overeenstemming bereikt (in de gemeenschappelijke verklaring van Augs- burg 1999) over het wederzijds verstaan van dit element. Het is uitgesproken dat dit (cultisch-hierarchisch / habitueel / meritistisch) niet de huidige en ook niet de toenmalig geïntendeerde binnenzicht van de Rooms- katholieke traditie weergeeft. 20 Pouw pg 172 21 Pouw pg 173 22 D.w.z. schepselschap van de mens is geen op zich staand ‘ wezenseigenschap ’ waarna vervolgens dit wezen ook nog eens een specifieke relatie met God ontwikkelt. In het geschapen-zijn is de kwaliteit van de relatie vervat. Die relatie is gekenmerkt door Gods incarnatie in Christus en haar gerichtheid op ‘heil’ en ‘heel ma- ken van wa t gebroken is’ (in mens en schepping). 23 Dit in correctie op de ontologische benadering van Pouw pg 175 “... the opposite of ‘being’ would be the logical concept of ‘non - being’, since one cannot speak of ‘more or less being’.”

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=