Perspectief 2019-46

2019-46 Kohelets lessen in levenskunst 71 4. Alles krijgt zijn tijd? Mevrouw Dijkstra had geen boodschap aan dit gelovige perspectief. Haar sprak Kohelet vooral aan, omdat hij de grote levensvragen durfde te stellen waar zij zelf mee worstelde en het daarmee zoekend uithield. Mensen zijn ‘afhankelijk van tijd en toeval’ schrijft Kohelet. Door de plotselinge dood van haar dochter herkende ze zich daarin: ‘Nooit weet de mens wanneer zijn tijd gekomen is: zoals de vissen verraderlijk worden gevangen door de fuik en de vogels door de val, zo wordt de mens verrast door de verraderlijke tijd, wanneer die als een klapnet op hem valt’ (Pred. 9:12). Door die, wat wij nu noemen, contingentie-ervaring, was mevrouw Dijkstra anders in het leven komen te staan. De dingen hadden voorgoed hun vanzelfsprekendheid verloren en zelfs het ‘genieten’ was relatief geworden. Het gedicht uit Prediker 3 hielp haar om te aanvaarden dat ‘alles zijn tijd heeft’, en dat voor haar nu het moment was aangebroken om het bestaan vaarwel te zeggen. Ik heb niet geprobeerd haar daarvan te weerhouden, hoewel ik haar wel een hoopvoller einde toe- wenste dan Kohelet ons voorhoudt. Hoop, zoals Paulus die in zijn brief aan de Romeinen beschrijft: ‘Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar ze heeft hoop gekregen, omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt’ (Rom. 8:20-21). Ook heb ik mij afgevraagd of mevrouw Dijkstra tot dezelfde slotsom was gekomen als onze maatschappij wat minder eenzijdig gericht zou zijn op het gezonde leven en de jeugd. Je leeft maar één keer, dus geniet met volle teugen zolang het nog kan, is het moderne devies dat naadloos lijkt aan te sluiten bij waar Kohelet op uitkomt: ‘Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd - voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: In deze jaren vind ik weinig vreugde meer’ (Pred. 12:1). Met genieten is niks mis, sterker nog: gelukkig degenen die het gegeven is dat te kunnen. Maar aan dat devies zou ik een ander willen toevoegen: dat van de zorg voor de kwetsbare medemens. Roept Jezus ons daar niet toe op, als hij de treurenden zalig spreekt en zegt dat wat wij voor ‘een van de on- aanzienlijksten’ doen ook voor hem doen? (Matt. 5:4; 25:40) Veel ouderen die hulpbehoevend zijn geraakt, voelen zichzelf tot last en zien niet in hoe zij nog iets zouden

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=