Perspectief 2019-46

2019-46 Zizioulas’ Gemeenschap en andersheid 7 3. God is Iemand, niet een iets Om met het meest centrale theologische punt te beginnen: De bron van al wat is, is niet iets, maar een persoon. Ja, het zijn zelf is persoonlijk. Willen we dat kunnen beamen, moe- ten we wel het persoon-zijn onderscheiden van het individu-zijn. Beide begrippen staan bij Zizioulas tegenover elkaar. Een individu begrijpt zijn eigen identiteit vanuit zijn in-zich- zelf-besloten ik, dat hij afzet tegen een ander individu of tegen een andere groep. Een individu is een mens die zich laat bepalen door de drift van zelfbehoud. Maar de persoon is iemand die zich zijn eigen identiteit, zijn eigen unieke zelf laat schenken door de Ander. De persoon (hypostase) is tegelijkertijd specifiek en uniek én is maar wie hij is door de anderen met wie hij in relatie is. Eén persoon is geen persoon, zal Zizioulas zeggen. Per- soon-zijn is een beweging die de grenzen van het zelf te buiten gaat om ontvangen te worden in de persoon van de ander, daarbij die ander bevestigend in diens eigenheid en andersheid. Tegelijkertijd is het de openheid om in zichzelf, in de eigen persoon, de ander te ontvangen en zich door hem of haar te laten bewonen. Persoon-zijn wordt gekenmerkt door vrijheid en liefde. Als het ultieme zijn, God , persoon- zijn is, betekent dit dat vrijheid en liefde geen bijkomende zaken zijn, maar ontologisch ultiem. Er is niet eerst zijn dat vervolgens vrij is en liefde wordt. Er is geen werkelijk zijn zonder dat het vrijheid en liefde is. Of om het met andere woorden te zeggen: het echte zijn wordt gekenmerkt door gemeenschap en andersheid. Achter de ene God, als gemeen- schap van drie personen, is er niet nog een onpersoonlijk zijn . Het ultieme zijn is niet een monistische eenheid, waarin alle andersheid verzwolgen is. Het is ook niet een God als een individu. God als het ultieme zijn is persoon-zijn, waarin het ene en het vele, de gemeen- schap en de andersheid even ultiem zijn. Er is geen waarlijk zijn dat niet persoonlijk is. In feite is alleen God waarlijk persoon: een gemeenschap van drie personen, volstrekt één in relatie met elkaar en toch volstrekt en tot in eeuwigheid de ander voor elkaar. Hun andersheid moeten we niet zien als verschil- lend in kwaliteiten of functies. Het gaat in de andersheid eigenlijk om iets onuitsprekelijks. In God zijn Vader, Zoon en Geest volstrekt gelijk in hun hoedanigheden: even liefdevol, even machtig, even eeuwig enzovoort. Maar de Vader is niet de Zoon, de Zoon is niet de Geest. Zij hebben ieder een volstrekte unieke en onuitwisselbare plaats in de relatie. Iets

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=