Perspectief 2012-18

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 18, december 2012 15 De kritische en christologische lezing verbinden door door prof. J. McDonald Inleiding: het gezag in het anglicanisme De dogmatische geschiedenis van het anglicanisme vertoont een evolutie die vertrekt vanuit het flagrant politieke en economische cesaropapisme van Hendrik VIII van Engeland, voor wie de Hervorming niets anders is dan een eenvoudige vervanging van paus Paulus III door koning Henrik VIII, die de protestanten die de reële aanwezigheid loochenden op de brandstapel zette, en evolueert naar een vorm van hervormd katholicisme (of van een katholiek protestantisme), waarin het kerkelijk gezag verspreid ligt over de Bijbel, de kerkelijke traditie en de rede (het bekende anglicaans taboeret op drie poten), een thesis die werd ontwikkeld onder invloed van Elisabeth I (2 de dochter van Hendrik VIII) en haar aartsbisschop van Canterbury, Matthew Parker. Elke pretentie van een cesaropapistische fundering van het anglicanisme verdwijnt als gevolg van de afscheiding van de Schotse en Amerikaanse anglicanen, respectievelijk in 1689 en 1783, van de moederkerk in Engeland. De Anglicaanse Kerk is sindsdien enkel nog een koninklijke, nationale kerk in Engeland zelf. De zoektocht van de anglicaanse provincies buiten Engeland naar een duidelijke anglicaanse identiteit zet de instanties van de Kerk aan te verduidelijken waar het gezag, dat in de Anglicaanse communio wordt uitgeoefend, moet worden gesitueerd. De meest verspreide definities zijn (1) in de Lambeth Quadrilateral, opgesteld in Chicago en aanvaard door de Lambethconferentie van primaten en anglicaanse bisschoppen in 1888, die stelt dat de Bijbel, de Symbola van de apostelen en van Nicea, de sacramenten die op zondag worden toegediend en het episcopaat de vier belangrijkste bronnen van het anglicaans gezag zijn; (2) in de verklaring van de Anglicaanse Kerk van Canada uit 1893, die stelt dat de anglicaanse identiteit ligt in het Book of Common Prayer, de anglicaanse liturgie waarvan de eerste uitgaven zijn opgesteld door de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Cramer, in 1549 en 1552 en waarvan Matthew Parker een meesterlijke synthese maakte in 1559, en (3) in de 39 geloofsartikelen, uitgegeven door Matthew Parker en door het parlement van Westminster in 1571 goedgekeurd. De ontkenning van de letterlijke lezing van de Bijbel Ook al bestaat er een behoudsgezinde fractie binnen de Anglicaanse Kerk, die obstinaat vasthoudt aan fundamentalistische, ja biblicistische stellingen, toch lijkt deze visie uitdrukkelijk te worden uitgesloten door het 6 de geloofsartikel: “De H. Schrift bevat alles wat noodzakelijk is om het heil te verwerven: men kan van iemand niet eisen dat hij, wat hij er niet leest, of wat men daaruit niet kan bewijzen, als geloofsartikel dient te aanvaarden, of als essentieel en noodzakelijk voor het heil”. Merk op dat het artikel zegt: “De H. Schrift bevat alles wat noodzakelijk is … voor het heil” en niet het tegenovergestelde: ‘Alles wat de H. Schrift bevat is noodzakelijk voor het heil.’ Het artikel kent aan iedereen het privilege toe om de Bijbel te interpreteren en zelf te oordelen of hij een geloofsartikel als echt Bijbels dient te beschouwen. De grote figuren in de anglicaanse theologie – Thomas Cranmer, Matthew Parker, Richard Hooker, Lancelot Andrewes, Jeremy Tailor, John Donne, George Herbert, Joseph Butler, Frederik Maurice, William Temple - zijn helemaal geen voorstanders van een letterlijke lezing van Bijbelteksten, integendeel. De Anglicaanse Vaders leren eerder dat de twee typisch anglicaanse manieren om de Bijbel te lezen en tot zich te nemen de kritische en de christologische lezing zijn.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=