Perspectief 2011-13

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 13, september2011 28 alleen te preken (en preekconsent kennen wij al langer), maar ook de overige ambtshandelingen te verrichten, en dus vooral de sacramenten te bedienen. Het zal nog even duren voordat dit kerkordelijk is geregeld, en ik speel met de gedachte om in dat kader te bezien of we alsnog de term ‘ordineren’ en/of ‘ordinatie’ in de kerkorde zouden moeten introduceren. Predikanten én zulke ouderlingen-kerkelijk werkers zouden dan – onder epiclese en met handoplegging – moeten worden geordineerd. Oecumenisch zou dat wellicht herkenbaar zijn: de Protestantse Kerk in Nederland kent dan twee gestalten van het geordineerde ambt. Het onderscheid in theologische vorming (kerkelijk werkers hebben een HBO-opleiding) is theologisch niet interessant. Maar helpt het ons verder wanneer feitelijk voor de waarde van de ordinatie oecumenisch niet alleen epiclese en handoplegging beslissend blijken te zijn, maar ook (en vooral?) het staan in een episcopale apostolische successie? 3.4. De apostolische successie Dat brengt mij bij mijn vierde punt, en ik hoop daarbij niet te veel in herhaling te vallen na de bijdrage van Eddy van der Borght. Over de apostolische successie hebben katholieken en anglicanen verregaande overeenstemming bereikt, lees ik in par. 54 van Een rijke oogst . Ze zijn het erover eens dat “ episkopè moet worden uitgeoefend door ambtsdragers die in de apostolische successie zijn geordineerd”. Op dit punt had de Reformatie op het Europese vasteland het moeilijker. Dat wordt ook eerlijk onderkend in par. 58: de lutheranen zagen zich in de 16 de eeuw “geconfronteerd met de keuze tussen trouw aan het Evangelie en onderwerping aan de bisschoppen, wat hen ertoe dwong het eerste boven het laatste te verkiezen. Juist omdat zij ambtelijke taken wezenlijk achtten voor het bestaan van de Kerk, moesten zij ordinaties door presbyters praktiseren”. De betrokken luthers - katholieke dialoog oppert weliswaar de mogelijkheid van een ‘gedifferentieerde consensus over de leer van het ambt’, en waagt het te vermoeden dat ‘een wederzijdse erkenning van ambten mogelijk zou zijn’, maar Kasper is duidelijk: “Dit is een verreikende stelling die nog ter discussie staat”. Interessant vind ik wel de wijze waarop in dit kader een veel besproken vraag ten aanzien van de interpretatie van Vaticanum II aan de orde komt. In het conciliedecreet over de oecumene ( Unitatis Redintegratio 22) wordt gesproken over een ‘ defectus ordinis ’ bij de protestantse geloofsgemeenschappen. De veel besproken vraag is deze: betekent ‘ defectus ordinis ’ dat er bij protestanten iets aan het ambt (het sacrament van de ordo) ontbreekt, of betekent het dat het ambt als zodanig ontbreekt? Een voetnoot bij par. 59 verwijst naar deze vraag, maar de hoofdtekst lijkt me een duidelijk keuze te maken: “Het is daarom ook katholieke leer dat in de lutherse kerken het sacramentele teken van de ordinatie niet volledig aanwezig is, omdat zij die de wijdingen verrichten dat niet doen in gemeenschap met en als lid van het katholieke bisschoppencollege. Daarom spreekt het Tweede Vaticaans Concilie van een defectus ordinis in deze kerken”. Niet volledig aanwezig, maar dus ook niet volledig ontbrekend! Er mankeert iets aan, maar het mankeert niet. 3.5. Episkopè, spirituele leiding en management Ik sluit af met een enkele opmerking rond de episkopè . Protestantse kerken behoeven geen principiële bezwaren te hebben tegen de invoering van een bisschopsambt. Die vraag komt hoe dan ook steeds weer op. Alles zou volgens mij afhangen van de feitelijke invulling van dat ambt, en dus van de machtsvraag. Daar is wat ons betreft over te praten. Gaat het om een vorm van geestelijke leiding? Daaraan is in protestantse kerken zeker behoefte. Gaat het ook om uitvoerende verantwoordelijkheden, tot in het management van de kerken toe? Dan worden protestanten wel heel zenuwachtig. Maar hoeveel zin heeft het eigenlijk hierover te praten? Volledige wederzijdse ambtserkenning tussen met name de episcopale en de niet-episcopale kerken blijkt over het algemeen toch een brug te ver. Kerken mét het ‘historisch bisschopsambt’ blijven geneigd

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=