Van Conflict naar Gemeenschap

64 HOOFDSTUK IV Goddelijke instelling van het ambt 166. Meer dan 150 jaar lang ging één van de debatten in de lutherse theologie over de vraag of het geordineerde ambt een zaak is van goddelijke instelling of van menselijke delegatie. Luther spreekt echter over “het door God ingestelde ambt van de pastor, die de gemeente moet leiden met preek en sacrament.”52 Voor Luther gaat het ambt terug op Christus’ lijden en dood: “Inderdaad, ik hoop dat gelovigen, zij die christen willen heten, heel goed weten dat de geestelijke stand is opgericht en ingesteld door God, niet met goud en zilver maar met het kostbare bloed en de bittere dood van zijn enige Zoon, onze Heer Jezus Christus [1 Pet. 1:18-19]. Uit zijn wonden immers vloeiden de sacramenten […] Hij betaalde de prijs opdat mensen overal dit ambt hadden om te preken, dopen, bevrijden, verbinden, het sacrament te geven, te troosten, vermanen en stichten met Gods woord, en alles wat verder bij het pastoraal ambt hoort […] Ik bedoel echter niet de huidige geestelijke stand in kloosters en seminaries […] maar de stand die het ambt heeft tot preek en dienst van woord en sacrament en die de Geest en het heil brengt.”53 Volgens Luther heeft God dus het ambt van bedienaar ingesteld. 167. Niemand, aldus Luther, kan zichzelf in het ambt vestigen; je moet ertoe geroepen worden. Vanaf 1535 vonden ordinaties plaats in Wittenberg, na een onderzoek van leer en leven van de kandidaten, en nadat er een roeping naar een gemeente was. De ordinatie werd echter niet voltrokken in de betreffende gemeente, maar centraal in Wittenberg, aangezien het een ordinatie was tot dienst aan de gehele kerk. 168. De ordinaties werden voltrokken door gebed en handoplegging. Zoals het inleidende gebed – dat God arbeiders sture om de oogst binnen te halen (Matt. 9:38) – en het gebed om de heilige Geest duidelijk maken, is God degene die werkelijk actief is tijdens de ordinatie. In de ordinatie omvat de roeping door God de gehele mens. In vertrouwen dat het gebed door God gehoord zal worden, vond de aansporing om uit te gaan plaats met de woorden van 1 Petrus 5:2-4.54 In één van de 52 WA 6, 441,24v. (Aan de christelijke adel). 53 WA 30/II, 526,34; 527,14–21; 528,18v.,25–27 (Een preek dat men kinderen op school moet houden, 1530). 54 Vgl. de Wittenbergse ordinatie-getuigschriften in WAB 12, 447–485.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=