Van Conflict naar Gemeenschap

48 HOOFDSTUK IV de gevallen mens. Integendeel, theologisch gezien toont het gebod om God lief te hebben juist de staat en ellende van de mens. Zoals Luther schreef in de ‘Disputatie tegen de scholastieke theologie’ (1517): “Geestelijk beschouwd begaat iemand [alleen dan] geen moord, kwaadheid of diefstal, als hij noch boos is noch begeerte kent.”35 In dit opzicht wordt de goddelijke wet niet zozeer vervuld door uiterlijke handelingen of wilsdaden, maar door de volledige toewijding van de gehele persoon aan de wil van God. Deelname in de rechtvaardigheid van Christus 112. Luthers positie dat God onze volledige toewijding verlangt om Zijn wet te vervullen, verklaart waarom hij onze volledige afhankelijkheid van Christus’ rechtvaardigheid zo centraal stelde. Christus is de enige persoon die volledig Gods wil vervulde, en alle andere mensen kunnen alleen in strikte, d.w.z. in theologische zin rechtvaardig worden als wij deelnemen in Christus’ rechtvaardigheid. Onze rechtvaard igheid komt dus van buitenaf in zoverre het Christus’ rechtvaardigheid is, maar het moet onze rechtvaardigheid worden, dat wil zeggen innerlijk, door geloof in Christus’ belofte. Alleen door deel te nemen in Christus’ volledige toewijding aan God kunnen wij volledig rechtvaardig worden. 113. Aangezien het evangelie ons belooft “Hier is Christus en zijn Geest” wordt deelname in Christus’ rechtvaardigheid nooit verwezenlijkt zonder de kracht van de heilige Geest, die ons vernieuwt. Rechtvaardig worden en vernieuwd worden zijn dus nauw en onlosmakelijk met elkaar verbonden. Luther bekritiseerde verwante theologen zoals Gabriel Biel niet omdat ze de veranderende kracht van genade te sterk zouden benadrukken; hij vond integendeel dat ze die niet genoeg benadrukten als het fundament van enige werkelijke verandering in de gelovige. Wet en evangelie 114. Volgens Luther wordt die vernieuwing tijdens ons leven niet voltooid. Daarom werd een ander model om het menselijk heil te belichten belangrijk voor hem, dat hij ontleent aan de apostel Paulus. In Romeinen 4:3 verwijst Paulus naar Abraham in Genesis 15:6 35 WA 1, 227,17v.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=