Van Conflict naar Gemeenschap

46 HOOFDSTUK IV 104. De relatie tussen belofte en vertrouwen vormt niet alleen de dynamiek tussen God en de boeteling in het sacrament van de biecht, maar ook de betrekking tussen God en mens in de verkondiging van het Woord. God wil met mensen omgaan door hun woorden van belofte te geven – sacramenten zijn ook woorden van belofte – die getuigen van Zijn wil om hen te verlossen. Mensen moeten alleen met God omgaan door op zijn beloften te vertrouwen. Geloof is volledig afhankelijk van Gods beloften; het kan het object waar mensen op vertrouwen niet zelf creëren. 105. Toch is het vertrouwen op Gods belofte niet louter een menselijk besluit; de heilige Geest openbaart de geloofwaardigheid van de belofte en wekt daarmee geloof in een mens. Goddelijke belofte en menselijk geloof in die belofte gaan samen. Beide aspecten moeten worden benadrukt, de ‘objectiviteit’ van de belofte en de ‘subjectiviteit’ van het geloof. Volgens Luther openbaart God niet slechts goddelijke realiteiten als informatie waarmee het intellect moet instemmen; Gods openbaring heeft ook altijd een soteriologisch doel, gericht op het geloof en het heil van de gelovigen; zij ontvangen de beloften die God ‘voor jou’ geeft als woorden van God ‘voor mij’ of ‘voor ons’ (pro me, pro nobis). 106. Gods eigen initiatief schept een heilsrelatie met de mens; verlossing geschiedt dus door genade. Het geschenk van genade kan slechts worden ontvangen, en aangezien dit geschenk wordt bemiddeld door een goddelijke belofte, kan het slechts door geloof worden ontvangen, en niet door werken. Verlossing vindt plaats door genade alleen. Desondanks stelde Luther dat de gerechtvaardigde persoon goede werken in de Geest moest doen. Door Christus alleen 107. Gods liefde voor mensen heeft zijn kern, grond en belichaming in Jezus Christus. ‘Door genade alleen’ moet dus altijd worden begrepen vanuit ‘door Christus alleen’. Luther omschrijft de relatie van mensen tot Christus in het beeld van een geestelijk huwelijk. De ziel is de bruid; Christus is de bruidegom; geloof is de huwelijksring. Volgens de huwelijkswetten worden de eigenschappen van de bruidegom (rechtvaardigheid) de eigenschappen van de bruid, en de eigenschappen van de bruid (zonde) de eigenschappen van de bruidegom. Deze ‘vrolijke ruil’ is de vergeving van zonden en het heil.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=