Samengeroepen om vredestichters te zijn

GEMEENSCHAPPELIJKE BESCHOUWING VAN DE GESCHIEDENIS 25 vestiging van het Koninkrijk van God.15 Het gevolg daarvan was dat het woord ‘wederdoper’, dat in de katholieke zowel als in de protestantse polemieken werd gebruikt, de bijklank kreeg van anarchie en rebellie. Vaak werd gedacht dat doperse groepen die zich erop beriepen geweldloos te zijn, dat alleen maar waren omdat ze machteloos waren. Vorsten dachten dat, als ze de kans kregen, de dopers opnieuw geweld zouden gebruiken. 40 Vanwege de nauwe banden tussen Kerk en Staat werkte in de zestiende eeuw de praktijk om mensen opnieuw te dopen die reeds als kind waren gedoopt, uiterst provocerend. In de ogen van de katholieke Kerk en de opkomende protestant se kerken kon dat alleen maar als ketterij gezien worden. De praktijk van het herdopen was reeds in het begin van de vijfde eeuw veroordeeld, zoals blijkt uit Augustinus’ polemieken met de Donatisten, een afscheidingsbeweging in Noord-Afrika, die alle overlopers uit de gevestigde Kerk opnieuw doopte.16 Van de kant van de Staat stelde een wet uit 413 van de Romeinse keizers Honorius en Theodosius strenge straffen vast voor de praktijk van de herdoop. Toen keizer Justinianus I, bij zijn herziening van de Romeinse wetgeving in 529, het edict van Theodosius overnam gaf hij daarbij aan dat die straf de doodstraf zou zijn. 17 Op grond van deze oude keizerlijke wet tegen de Donatisten kondigde de Rijksdag van Spiers in 1529 de doodstraf af voor alle ‘herdopen’. HET BEELD DAT MEN VAN ELKAAR HAD 41 Doopsgezinden en katholieken hebben sinds de zestiende eeuw bij voortduring een negatief beeld gekoesterd van elkaar. Dergelijke negatieve beelden moeten natuurlijk gezien worden in samenhang met de vroegmoderne katholieke en protestant se 15 Vgl. James M. Stayer, Anabaptists and the Sword, 2de editie (Lawrence, K.S: Coronado Press, 1976). 16 Vgl. William H.C. Frend, The Donatist Church: A Movement of Protest in Roman North Africa (Oxford: The Clarendon Press, 1952). 17 Vgl. Wetboek van Justinianus, boek I, tit. 6,2.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=