Overeen 2012-29

2 • najaar 2012 Zegen(en) in de Bijbel door Leo van Leijsen In de semitische wereld rond het Oude Israël was zegen iets magisch: een zelfstandige kracht. Bijna een ‘ding’, zo con- creet. Behoud de grote kracht en vervang het anonieme magische aspect door God, dan houd je de bijbelse lading van zegen over. ‘Zegen’ spant zich als een boog over heel de Schrift, van Genesis tot Apocalyps. Deze laatste zegt met zijn blik op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde in het laat- ste hoofdstuk ‘er zal geen ban- vloek (tegendeel van zegen!, vL) meer zijn’ (Openb 21: 3). M aar beginnen we bij het begin. In Gen 1 zegent God de dieren (vs 22), maar vooral de mens (vs 28). Tegen beide zegt Hij daarbij: ‘Weest vruchtbaar en word talrijk!’ Dat geeft aan wat zegen betekent: vrucht- baarheid, maar ook welzijn/welvaart en succes, ’heil‘. De bij de schepping gezegende mens maakt er overigens al gauw een potje van. In – achtereenvol- gens – zondeval, broedermoord, zond- vloed en torenbouw van Babel (Gen 3- 11) roept hij eerder vloek dan zegen over zich af. Toch onthoudt God hier al aan het mensdom de vloek in zijn volle uitwerking. Zegen bij de aartsvaders Dan verschijnt Abram, of beter: JHWH aan Abram: “Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat u een zegen zult zijn. Ik zal degenen zegenen die u zegenen, maar degene die u verwenst zal Ik vervloeken. Om u zullen alle geslachten op aarde zich gezegend noemen.” (Gen 12: 2-3). Hier weer zegen verbonden met vruchtbaarheid en talrijkheid. Maar ook: zegen voor héél de mensheid; dat is in heel de Schrift de grondtoon van ‘zegen’. De achtereenvolgende aartsvaders geven hem door: Izaak zegent Jakob; Jakob zegent zijn klein- kinderen Efraïm en Manasse. Een erfenis met een grote kracht wordt, zoals steeds bij een zegen, overgedra- gen met gebaren, aanraking en voor- al het woord. De zegen bekrachtigt een grote soli- dariteit met een ander, en dat wederzijds: je staat voor elkaar in. Van Godswege, in dialoog In de bijbel komt de zegen, ook tussen mensen, aller- eerst van God. God met wie een dialoog mogelijk is, zegent de mens. Die dialoog ontneemt aan de kracht die de zegen in de semitische cultuur was, zijn onper- soonlijk, dingmatig karak- ter. Zegenen kan alleen maar in een hechte relatie tot God. Al gaat de zegen allereerst van ‘hoog’ tot ‘laag’: van God naar mens, vader op zoon, koning tot onder- daan, hij blijft wederzijds, ook tussen God en mens. De mens kan God zegenen! Dan betekent zegenen God loven als de bron van zegen. Van dit loven staan de psalmen vol. Grieks Toen men het OT in het Grieks ver- taalde, nam men voor het Hebreeuw- se woord voor zegenen het Griekse eulogein : letterlijk ‘goed zeggen’, wat je in zijn oorsprong vooral met prij- zen zou kunnen vertalen. Pas in het Griekse OT werd eulogein ‘zegenen’ zoals we dat hierboven zagen: toezeg- gen van welzijn, door God, of in ver- bondenheid met Hem. Net als het algemeen semitische concept van zegenen, onderging het algemeen Griekse woord onder invloed van het bijbelse geloof een betekenisver- schuiving. Het Nieuwe Testament is in deze zelfde bijbels-Griekse traditie geschreven. Nieuwe Testament In het NT zegenen mensen én worden ze gezegend, in het bijzonder Jezus zelf. Hij zegent zijn leerlingen bij zijn hemelvaart, maar wordt zelf bij zijn intocht in Jeruzalem gezegend genoemd: ‘Gezegend Hij die komt in de Naam des Heren’. In het NT heeft verder, net als in de psalmen, ‘zege- nen’ overheersend de betekenis van God loven. Maar er zijn nog twee andere plaatsen in het NT waar ‘zegen(en)’ onze aan- dacht vraagt. Opmerkelijk is allereerst het gebruik van zegenen in het gebod om van je vijanden te houden (Lk 6: 27 e.v., Rom 12: 14 e.v., I Pet 3: 9, 1 Kor 4: 12). Dat je je vijanden niet de vernietigende kracht van de vloek toeslingert, maar van harte welzijn en welvaart toewenst, dat moet wel zegen zijn die alleen van God kan komen – geheel naar bijbelse beteke- nis. Verder wordt de steun die Paulus in Korinte verzamelt voor de moeder- gemeente van Jeruzalem (2 Kor 9:5 e.v.) een zegen ( eulogia , vrijgevige gift) genoemd, die men genereus – ep’ eulogia is - moet schenken: de ene gemeente steunt de andere. Elkaar tot zegen. Zegen is en blijft bijbels gezien concreet. Jakob zegent Efraïm en Manasse, de kinderen van Jozef (Gen. 48), Rembrandt 1656, Museumslandschaft Hessen Kassel (D), Gemäldegalerie Alte Meister.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=