Perspectief 2018-41

2018 - 41 Dialoog tussen Rooms-katholieken en Oudkatholieken stuit op grenzen 55 Reag eer daarover tot stand komen en wie ze mag doen. Aan die vraag is de commissie niet toegeko- men. De commissie keert zich in nr. 36 tegen een vorm waarin de paus als hoogste leraar zelfstandig uitspraken kan doen. 2. Mariale dogma’s 1854 en 1950 De opgave van de commissie was ommet de methode van de gedifferentieerde consensus de grond voor kerkscheiding tussen rooms-katholieken en oudkatholieken te overwinnen. Duidelijker dan in het eerste rapport wordt in het vervolgrapport beschreven waarin het probleem gelegen is: herstel van kerkgemeenschap is niet mogelijk als één kant een door het hoogste gezag bekrachtigde leeropvatting huldigt, die de andere kant expliciet ver- werpt (nr. 42). In dit hoofdstuk worden de beide opvattingen opeenvolgend in een voortgaande dialoog beschreven. Er is zeker sprake van groeiend wederzijds begrip met betrekking tot de con- text waarin de mariale dogma’s zijn verwoord en inhoud in het verlengde van Schrift en Traditie. Een gedifferentieerde consensus lijkt binnen bereik, maar wordt toch niet ver- woord. Aan Oudkatholieke zijde wordt bevestigd dat beide dogma’s wel in het licht van de Schrift verstaan kunnen worden, maar blijft men vasthouden dat de beide dogma’s niet expliciet door de Schrift bekrachtigd worden. De wijze waarop beide dogma’s voorzien van anathema afgekondigd zijn, zou onderwerp van oecumenisch overleg moeten zijn. ‘Eine hermeneutisch sensible historische Aufarbeitung der gewachsenen Bekenntnisse wäre so für eine zu erstrebende Kirchengemeinschaft notwendig‘ (nr. 60). Aan Rooms-katholieke zijde wordt vastgehouden dat er naar inhoud en formulering geen sprake is van nieuwe opvattingen, maar dat deze geïmpliceerd worden door het vroeg- kerkelijke verstaan van Maria zoals in het dogma van Efeze verwoord in de titel Theotokos. Voor het herstel van de gemeenschap zou het belangrijk zijn dat de Oudkatholieke Kerk deze dogma’s erkent als legitieme ontwikkelingen en interpretaties van het vroeg-kerke- lijke verstaan van Maria zonder deze dogma’s expliciet te moeten aannemen. In een slotreactie wijzen de oudkatholieken nog op enkele formele aspecten met betrek- king tot de vaststelling van de dogma’s (nrs. 63 en 64). Daarin wordt duidelijk dat oudkatholieken op de eerste plaats moeite hebben met de wijze waarop deze dogma’s

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=