Perspectief 2017-35

Perspectie 62 Prof. Dr. A.H.M. (Fred) van Iersel van ieder mens heeft bevestigd. In zijn sociale encycliek Laborem Exercens van 14 september 1981 verbindt hij dit met de waardigheid van de arbeid. Later, in de encycliek Centesimus Annus van 1 mei 1981, heeft paus Johannes Paulus II de betekenis van arbeid voor de waardigheid van de mens nader uitgewerkt en deze verbonden aan de fenomenologie van de morele ervaring van arbeid (CA no. 6 e.v.). In zijn boek ‘ Faith and social Justice in the Teaching of Pope John Paul II ’ (1997) heeft Gerard Beigel terecht geconcludeerd, dat paus Johannes Paulus II in deze drie encyclieken de menselijke waardigheid theologisch gefundeerd heeft tot in de kern van het geloof in Christus en tegelijk deze met de morele ervaring van de tekenen des tijds verbonden. De consequentie van deze door genoemde pausen gelegde verbindingen is dat zelfs als een hele cultuur, maatschappij of staat de waardigheid van de mens schendt, de christen dan niettemin gehouden is de waardigheid van de mens te bevestigen krachtens de inhoud van het geloof in Christus en daar door het serieus nemen van de morele ervaring ook toe in staat is. Dit inzicht is door Paus Johannes Paulus II ook zelf concreet gemaakt in zijn strijd tegen het communisme, bijvoorbeeld via de steun voor de onafhankelijke vakbond Solidariteit die midden in een officieel atheïstisch communistisch arbeidersparadijs duidelijk maakte, dat arbeid aldaar niet als menswaardig werd ervaren – een gevaarlijke boodschap die door de moed van velen politiek effectief was geworden. Wat menselijke waardigheid niet is Die verbindingen betekenen dat de waardigheid van de mensen en de hiermee verbonden rechten intrinsiek zijn aan de menselijke natuur. Dit betekent dat ze niet pas tot stand komen op basis van competenties, prestaties of gerealiseerde kwaliteit van leven en ook niet ‘verdiend’ hoeven te worden door aanpassing aan een culturele grootste gemene deler in een samenleving. De waardigheid van de mens moet altijd geëerbiedigd worden, ze is niet afhankelijk van de mate van aanpassing aan sociale waarden en normen. De erkenning van deze waardigheid is dus ook niet afgeleid u it de sociale erkenning van particuliere identiteiten in de cultuur – dit is een van de sociaal constructivistische misverstanden van de postmoderne cultuur –, maar precies omgekeerd: de sociale erkenning van particuliere identiteiten volgt juist uit het absolute karakter van de menselijke waardigheid en de vrijheid die hiermee verbonden is. Uit de menselijke waardigheid volgt de vrijheid om in een particuliere identiteit universele waarden uit te

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=